| 27173 |
neerbraak |
neerbouw:
nērbǫ.w (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
zenkschacht:
zeŋkšāt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
zɛŋkšāt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544]
II-5
|
| 28265 |
neerlaten |
heraf laten:
ǝrāf Iǫsǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Iets neerlaten in de ondergrond. [N 95, 611; Vwo 46; monogr.]
II-5
|
| 24347 |
neet, luizenei |
neet:
nis (Q121c Bleijerheide),
idiosyncr.
nis (Q121c Bleijerheide)
|
neet || neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 30233 |
negblokken |
hoekstenen:
hukštęŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a]
II-9
|
| 17629 |
nek |
nek:
nak (Q121c Bleijerheide),
nàk (Q121c Bleijerheide)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 30801 |
nerfkant |
bovenkant:
bovenkant (Q121c Bleijerheide)
|
De kant van de huid waar het haar heeft gezeten. [N 60, 3a; N 60, 3c; N 36, 2a]
II-10
|
| 24215 |
nest |
nest:
nès (Q121c Bleijerheide),
nɛ̄s (Q121c Bleijerheide
[(meervoud: nɛstǝr)]
)
|
Bij trapbomen de groef waarin de trede, het stootbord en de wellat worden ingelaten. Nesten worden, nadat de treden en stootborden op de boom zijn afgeschreven, met een kapbeitel ingehakt en nagenoeg op diepte uitgestoken, waarna zij met een grondschaafje zuiver op diepte worden gemaakt. [N 55, 112] || nest
II-9, III-4-1
|
| 24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
hik:
ook: broedsel van vogels
hik (Q121c Bleijerheide),
worp:
v konijnen bijv.
wórp (Q121c Bleijerheide)
|
worp || worp van zoogdieren
III-4-2
|
| 30400 |
nesten uithakken |
de trappeboom uithouwen:
dǝr trapǝbō.m ūshǫwǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Nesten met behulp van de kapbeitel in de trapboom uithakken. [N 55, 113]
II-9
|
| 30401 |
nesten uitschaven |
uithobelen met de grondhobel:
ūshobǝlǝ met ˲dǝr jroŋkhubǝl (Q121c Bleijerheide)
|
De uitgekapte nesten met behulp van de grondschaaf zuiver op diepte maken. [N 55, 114]
II-9
|