| 30960 |
omboeken |
bovenwerk maken:
boavǝwɛrk māxǝ (Q121c Bleijerheide),
omboeken:
ømbukǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het omvouwen en vastlijmen van de randen van het leerwerk. [N 60, 52]
II-10
|
| 29086 |
omboorden |
boorden:
bøǝdǝ (Q121c Bleijerheide),
omboorden:
ømbøǝdǝ (Q121c Bleijerheide),
paspeleren:
paspolīrǝ (Q121c Bleijerheide),
paspǝlērǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
| 27781 |
ombraak |
ombrok:
ømbrox (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia])
|
Een gang om de hoofdschacht dienend voor het omleiden van het vervoer. [N 95, 185; N 95, 695; N 95, add.; Vwo 251; Vwo 548; Vwo 552; monogr.]
II-5
|
| 33664 |
omheinde wei |
afgepaalde wei:
āfjǝpø̜ǝldǝ węi̯ (Q121c Bleijerheide)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
| 19711 |
omheining |
tuin:
tsū.n (Q121c Bleijerheide),
tsūn (Q121c Bleijerheide)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.] || omheining
I-8, III-2-1
|
| 28370 |
omkeerrol |
keerrol:
kiǝrrǫl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
spanwagen:
španwān (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Rol aan het eind van de bandtransporteur waarover de band weer wordt teruggevoerd. [N 95, 642; monogr.]
II-5
|
| 25652 |
omkeren |
omdraaien:
ømdrīǝnǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
| 31488 |
omkralen |
zink krollen:
zeŋk krǫlǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Met behulp van de kraalmachine een kraal aan plaatmateriaal buigen. [N 64, 13d]
II-11
|
| 31036 |
omloper |
omloop:
ømlōf (Q121c Bleijerheide)
|
Het riempje dat, na geschift of geschalmd te zijn, in hoefijzervorm met tacks wordt vastgeslagen en op welke basis men de hak laag voor laag opbouwt. De hiel van de voet is van onderen bol, zodat de hak daar enigszins hol moet zijn. Deze lichte welving wordt bereikt door als bovenste laag van de hak een plat afgeschifte reep leer rondom te leggen in de vorm van een hoefijzer (Liedmeier, pag. 18). Zie afb. 51. [N 60, 128a]
II-10
|
| 18429 |
omslag [wld ii.7, p.82] |
omslag:
ömsjlaag (Q121c Bleijerheide)
|
Hoe noemt U de omslag? [N 62 (1973)]
III-1-3
|