e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paard dat met rukken trekt roeper: rupǝr (Bleijerheide) [N 8, 62r] I-9
paardebloem kettenkruid: ket’tekroed (coll.) (Bleijerheide), paardsbloem: peëds’blom (Bleijerheide), zoermelk: zoer’mennieg (Bleijerheide), zoer’milch (Bleijerheide) paardebloem || paardebloemblad III-4-3
paardedeken regendeken: rē̜ndękǝ (Bleijerheide), zweetdeken: šwēs˱dękǝ (Bleijerheide) Deken die op het paard wordt gelegd als het regent of als het dier zweet. [N 13, 93; monogr.] I-10
paardehaar, kameelhaar hänsel: hęnzǝl (Bleijerheide), peerdshaar: pē̜tshoar (Bleijerheide) Tussenvoering met paardeharen inslag, met katoenen of wollen ketting. Ouderwets paardehaar, direct geweven, wordt gebruikt voor versterking op het linnen om mooie rollende revers te krijgen. De haren steken echter spoedig door de stof heen en de bewerking is zeer moeilijk en tijdrovend (Meima I, pag. 208). Tegenwoordig wordt vaak getwijnd paardehaar verwerkt. Dit moderne produkt is 80 cm breed. Ook haren van andere dieren als bijvoorbeeld kameel verwerkt men tot vulstof. Het woordtype hänsel duidt op paardehaar voor binnenvoering van de fa. Hänsel und Co (Lausitz) (Bonthond, pag. 31). [N 59, 37; N 59, 38] II-7
paardekastanje kastaai: ka(r)sjtai’ (Bleijerheide), kastaaieboom: karsjtai’eboom (Bleijerheide), paardskastanje: peëds’kasjtai (Bleijerheide) kastanje || kastanjeboom || paardekastanje III-4-3
paardenhorzel paardshorzel: idiosyncr. (? - moeilijk leesbaar) = paardenhorzel  päets-horles (Bleijerheide), paardsoreis: peëdshorees’ (Bleijerheide) larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || paardenhorzel III-4-2
paardenverzorger paardsknecht: pēǝtsknēǝt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), stalknecht: šta.lknēǝt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), stalmeester: šta.lmēstǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]) Persoon die de paarden ondergronds verzorgde. [N 95, 937; monogr.] II-5
paardestal paardsstal: pē ̞ǝts[stal] (Bleijerheide) De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6
paardestal ondergronds paardsstal: pēǝtsšta.l (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Ondergrondse paardestal. Voorheen werden bij het transport van kolen ondergronds paarden gebruikt. Deze paarden bleven ondergronds in een aparte stal. [N 95, 935] II-5
paardetuig paardsgetuig: pęǝtsjǝtsȳx (Bleijerheide) De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10