| 30475 |
pannen voegen |
versmeren:
vǝršmīrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a]
II-9
|
| 20700 |
pannenkoek |
pannenkoek:
pannekoch (Q121c Bleijerheide),
Verklw. pannekuchs-je
pan’nekóch (Q121c Bleijerheide)
|
pannekoek || Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20699 |
pannenkoekenbeslag |
deeg:
deeg (Q121c Bleijerheide)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 19443 |
pannenlap |
pak-aan:
pak-ā (Q121c Bleijerheide),
pannenlap:
pannelap (Q121c Bleijerheide)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] || pannelap
III-2-1
|
| 18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoefele (Q121c Bleijerheide),
slob:
sjloebbe (Q121c Bleijerheide)
|
Schoeisel met laag bovenwerk (meestal zonder of met weinig hak) dat men gemakkelijk aan- en uitschiet, om in huis te dragen (pantoffel?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
| 20558 |
pap |
pap:
pap (Q121c Bleijerheide)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 32117 |
papegaaienbekprofiel |
papegaaienbek:
papajęjǝbɛk (Q121c Bleijerheide)
|
Profiellijst met de vorm van een papegaaienbek, een bepaald soort afronding. Zie ook afb. 159. [N 55, 159; monogr.]
II-12
|
| 30149 |
paramentwerk |
extra fijn werk:
ɛkstra fiŋ węrǝk (Q121c Bleijerheide),
schoon werk:
šø̜n węrǝk (Q121c Bleijerheide),
voorwerk:
vȳrwęrǝk (Q121c Bleijerheide)
|
Het metselen met uitgezochte stenen die zuiver in verband worden geplaatst. De metselstenen die men in een dergelijk geval gebruikte, werden in L 382 'voorwerkers' ('vø̄rwerǝkǝrs'), in Q 90 'façadebrikken' ('fasāt˱brekǝ') en in Q 3 'eerste keus' ('īrstǝ kø̄s') genoemd. Zie ook de lemmata 'Voorwerkers' en 'Koppenlat'. [N 31, 25]
II-9
|
| 18194 |
paraplu |
paraplu:
perrepluuj (Q121c Bleijerheide),
scherm:
vgl. du. Schirm"paraplu.
schirm (Q121c Bleijerheide)
|
paraplu [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 30240 |
paren |
werkteken:
węrǝktsēxǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Tekens maken op de stukken hout die in een vergaring bij elkaar horen. Bij een kozijn worden de bijeenhorende stijlen doorgaans van een haakse en een schuine lijn en de dorpels van twee schuine lijnen voorzien. [N 55, 4a]
II-9
|