e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pannen voegen versmeren: vǝršmīrǝ (Bleijerheide) De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a] II-9
pannenkoek pannenkoek: pannekoch (Bleijerheide), Verklw. pannekuchs-je  pan’nekóch (Bleijerheide) pannekoek || Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenkoekenbeslag deeg: deeg (Bleijerheide) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenlap pak-aan: pak-ā (Bleijerheide), pannenlap: pannelap (Bleijerheide) lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] || pannelap III-2-1
pantoffel pantoffel: pantoefele (Bleijerheide), slob: sjloebbe (Bleijerheide) Schoeisel met laag bovenwerk (meestal zonder of met weinig hak) dat men gemakkelijk aan- en uitschiet, om in huis te dragen (pantoffel?) [N 60 (1973)] III-1-3
pap pap: pap (Bleijerheide) Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
papegaaienbekprofiel papegaaienbek: papajęjǝbɛk (Bleijerheide) Profiellijst met de vorm van een papegaaienbek, een bepaald soort afronding. Zie ook afb. 159. [N 55, 159; monogr.] II-12
paramentwerk extra fijn werk: ɛkstra fiŋ węrǝk (Bleijerheide), schoon werk: šø̜n węrǝk (Bleijerheide), voorwerk: vȳrwęrǝk (Bleijerheide) Het metselen met uitgezochte stenen die zuiver in verband worden geplaatst. De metselstenen die men in een dergelijk geval gebruikte, werden in L 382 'voorwerkers' ('vø̄rwerǝkǝrs'), in Q 90 'façadebrikken' ('fasāt˱brekǝ') en in Q 3 'eerste keus' ('īrstǝ kø̄s') genoemd. Zie ook de lemmata 'Voorwerkers' en 'Koppenlat'. [N 31, 25] II-9
paraplu paraplu: perrepluuj (Bleijerheide), scherm: vgl. du. Schirm"paraplu.  schirm (Bleijerheide) paraplu [N 23 (1964)] III-1-3
paren werkteken: węrǝktsēxǝ (Bleijerheide) Tekens maken op de stukken hout die in een vergaring bij elkaar horen. Bij een kozijn worden de bijeenhorende stijlen doorgaans van een haakse en een schuine lijn en de dorpels van twee schuine lijnen voorzien. [N 55, 4a] II-9