e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijlerproduktie soll: zǫ.l (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De prestatie of produktie van één pijler. Volgens een aantal invullers (K 361, L 433, Q 7, Q 113) werd de produktie gemeten in het aantal wagens dat gestuurd werd. Met het woordtype "présumé" (Q 7) werd de verwachte prestatie van een werkpunt aangegeven. Een aantal opgaven is mogelijkerwijs ook van toepassing op de prestatie van één houwer. Zie ook het lemma Houwereffect. [N 95, 481; monogr.] II-5
pijn pijn: ping (Bleijerheide) mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] III-1-2
pijp dem: neuswarmertje  üem (Bleijerheide), mots: Mien moets is inne jouwe nazewermer  moets (Bleijerheide), olmpje: neuswarmertje  ulm’sje (Bleijerheide), voermanspijp: voor’manspief (Bleijerheide) korte aarden pijp || korte, kromme pijp || stenen pijpje III-2-3
pijp, buis blijreur: blęjrø̄r (Bleijerheide), gootijzeren reur: jos˱īzǝrǝ rø̄r (Bleijerheide), ijzeren reur: īzǝrǝ rø̄r (Bleijerheide  [(verzinkt)]  , ... ), kupferen reur: ko̜fǝrǝ rø̄r (Bleijerheide), kupferreur: kǫfǝrrø̄r (Bleijerheide), plastic buis: `plastik˱ bø̜js (Bleijerheide  [(sinds einde jarenɛ60)]  ), plasticreur: `plastikrø̄r (Bleijerheide), vertind blijreur: vǝrtsent˱ blęjrø̄r (Bleijerheide) In dit lemma zijn de verschillende benamingen voor soorten buizen bijeengeplaatst, die worden gebruikt voor respectievelijk de aanleg van waterleidingen, gasleidingen en afvoerleidingen. [N 64, 116a-d; monogr.] II-11
pijpbeugel scharnierhaak: šarnērhǫak (Bleijerheide) De beugel rond de afvoerbuis waarmee deze aan de muur wordt vastgemaakt. [N 64, 149b] II-9
pijpbuiger buigtang: bø̄xtsaŋ (Bleijerheide), vaststaand buigijzer: vasštǭǝnt˱ bø̄xīzǝr (Bleijerheide) In het algemeen een werktuig voor het aanbrengen van bochten in metalen pijpen. Een pijpbuiger bestaat doorgaans uit een holrond uitgefreesd buigsegment en een draaibare stalen rol. De pijp wordt in dit buigsegment gelegd, waarna men de stalen rol met grote kracht over de pijp duwt. Zie ook afb. 252. Voor lichter buigwerk bestaan er ook buigtangen. [N 64, 67a-c; N 33, 322, add.] II-11
pijpfrees reurenfrees: rø̄rǝfrēs (Bleijerheide) Werktuig voor het in- en uitwendig frezen van pijpen. De pijpfrees wordt onder meer gebruikt om de braam te verwijderen die ontstaat bij het snijden van een pijp. Ook een braam aan de binnenzijde van een pijp kan met dit werktuig worden weggehaald. Soms is het werktuig ook van een ratel voorzien. Zie ook afb. 257. [N 64, 62c] II-11
pijpklem reurenklem: rø̜rǝklɛm (Bleijerheide) Klem waarmee pijpen en buizen tijdens het bewerken vastgezet kunnen worden. De pijpklem heeft doorgaans een beweegbare en een vaste bek. De beweegbare bek kan door middel van een draadspil op en neer worden gedraaid. Beide bekken zijn V-vormig uitgevoerd om platdrukken van de pijp te voorkomen en hebben een geribbeld oppervlak. Zie ook afb. 64. [N 33, 322; N 64, 51b] II-11
pijpsnijder reursnijtang: rø̄ršnijtsaŋ (Bleijerheide  [(voor loden pijpen)]  ), rits: ritš (Bleijerheide), snijijzer: šni-īzǝr (Bleijerheide) In het algemeen een werktuig voor het afsnijden van metalen pijpen. Vaak bestaat het uit een vast snijwieltje van gehard staal of hard metaal en een verstelbare geleiding, bestaande uit twee of meer rollen. Zie ook afb. 251. Om een pijp met behulp van dit werktuig door te snijden wordt zij in de bek van de snijder geplaatst, waarna de geleiderollen tegen de pijp worden vastgedraaid. Vervolgens wordt het hele werktuig rond de pijp gedraaid waarbij de geleiderollen steeds strakker worden aangedraaid en het snijwieltje dus steeds dieper in het metaal snijdt. [N 33, 175; N 64, 7-8; N 33, 322, add.] II-11
pijptang blitztang: bletstsaŋ (Bleijerheide  [(g)]  ), kettentang: kɛtǝtsaŋ (Bleijerheide), klauwtang: klǫwtsaŋ (Bleijerheide  [(c)]  ), reurentang: rø̜rǝtsaŋ (Bleijerheide), zwitserse tang: zwetsǝrsǝ tsaŋ (Bleijerheide) tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.] II-11