e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pinksterbloem mariabloem: mari’ablom (Bleijerheide), pinksbloem: peŋsblom (Bleijerheide), pinksebloem: pinksɛblom (Bleijerheide) Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem || pinksterbloem, akkerhoornbloem I-5, III-4-3
pinnen pinnen: penǝ (Bleijerheide) Het leer door middel van houten pennen machinaal of met de hand bevestigen. [N 60, 148a] II-10
pinrasp kromme rasp: krom rasp (Bleijerheide) De rasp die men gebruikt om de uiteinden van de pennen aan de binnenkant van de schoen weg te raspen. Zie afb. 66. [N 60, 118d] II-10
pioen pinksroos: pinks’roeës (Bleijerheide, ... ), Pioen  pinksɛroeës (Bleijerheide), pinks’roeës (Bleijerheide) Pioen (Paeonia officinalis L.) I-7, III-2-1
pissebed kelderhansje: kel’derhens-je (Bleijerheide) pissebed III-4-2
pit docht: dǫxt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), wiek: wek (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Waterschei]), zündsnoer: tsyntšnōr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) De lampepit van de veiligheidslamp. [N 95, 249; N 95, 243; monogr.] II-5
plaat omzetten het profiel zetten: ǝt profil zɛtsǝ (Bleijerheide) Metaalplaat met behulp van de zetbank tot een bepaalde vorm buigen. Met een zetbank kunnen diverse soorten profielen aan metaalplaat gebogen worden. Zie ook het lemma "profiel". [N 64, 12b] II-11
plaatleest plaatleest: plātlę̄s (Bleijerheide) De houten leest die aan de onderzijde met een ijzeren plaat is beslagen. "De voor blokwerk gebruikte leesten zijn met ijzer beslagen, daar hier in tegenstelling met het schootwerk uitsluitend met spijkers gewerkt wordt, die nu op de ijzeren plaat afstooten. In deze beschermingsplaat zijn drie gaten, een midden onder de zool, een onder de hak en een in het geleng. Deze dienen om met groote spelnagels de binnenzool voorlopig vast te slaan op de leest." (Directie, pag. 303). [N 60, 189a] II-10
plaats maken ruimen: rüm⁄me (Bleijerheide) plaats maken III-4-4
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven ster: štiǝr (Bleijerheide) Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.] II-1