e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pleisterlatten gespannen pleisterlatten: jǝšpanǝ plīstǝrlatsǝ (Bleijerheide) De latjes die bij een gewelfd plafond boogvormig tussen de vloerbalken van de bovenliggende verdieping worden aangebracht. In L 210 werden de pleisterlatten van 'gespleten peggenhout' ('gǝsplētǝ p'gǝholt') en in L 330 van 'witsenhout' ('wetsǝhǫwt') gemaakt. Ze werden met klompennageltjes vastgespijkerd. Het geheel werd met een mengsel van leem en haverkaf aangesmeerd en na droging hiervan met kalk en gips afgewerkt. [N 54, 144a] II-9
pleistermortel pleisterspijs: pliǝstǝr[spijs] (Bleijerheide) Mortel voor pleisterwerk. Pleistermortel mag, om krimpscheuren te voorkomen, niet te vet zijn. Hij wordt dan ook meestal samengesteld uit 1 deel Portlandcement op 3 delen zand of 1 deel kalkpoeder, 1,5 deel tras en 2,5 √† 3 delen zand of 1 deel Portlandcement, 1 deel tras en 5 delen zand (Zwiers II, pag. 218). Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste woorden en woorddelen het lemma 'Mortel'. [N 30, 38d; N 32, 37b; monogr.] II-9
pleistermortel gladstrijken glatten: jlɛtǝ (Bleijerheide) Een pleisterlaag met behulp van het raapbord gladmaken. [N 32, 38a; monogr.] II-9
pleistertroffel smeertroffel: šmīr[troffel] (Bleijerheide) Klein troffeltje met veerkrachtig blad voor het pleisteren van (kleine) oppervlakken en voor werkzaamheden op plaatsen waarvoor de normale troffel te groot is. In Q 121 wordt het spitstroffeltje gebruikt voor het fijnere werk van de stucadoor. Zie afb. 1b. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden '(troffel)' en '(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8a; monogr.] II-9
plensbui, zware bui klatsregen: klatsj⁄reën (Bleijerheide), kloets: kloetsj (Bleijerheide), platsregen: platsj⁄reën (Bleijerheide), plens: plansj (Bleijerheide), preuts: preutsj (Bleijerheide), schuil: eng sjoel (Bleijerheide), slagregen: sjlaag⁄reën (Bleijerheide), spreuts: sjpreuts (Bleijerheide), stroop: strofen gieten  sjtreuf (Bleijerheide) plens || plensbui || slagregen || stortregen, stortbui || zware plensbui [zeng, schoer, sjoel, goersj] [N 22 (1963)] III-4-4
pletten pletten: plɛtǝ (Bleijerheide) Het metaal na het drijven met een hamer kloppen om het hard te maken. [N 66, 31] II-11
plicht flicht: flich (Bleijerheide) plicht III-1-4
plint sokkel: sǫkǝl (Bleijerheide), voetlijst: voslīs (Bleijerheide) Het ongeveer één meter hoge onderstuk van de buitenmuren van een bouwwerk. Het wordt doorgaans van een harde metselsteensoort vervaardigd. Zie ook het lemma 'Klinker' in wld ii.8, pag. 72. In Q 121 was de plint tien √† twaalf lagen hoog. Hij werd afgesloten met behulp van een laag op hun kant staande stenen: de 'rollaag' ('rǫllǭǝx') of 'rechtoppe' ('ręǝt˱opǝ'). Ook in L 210 werd de ongeveer één meter hoge plint afgedekt met een rol- of traslaag. In Q 193 en Q 194 werd de plint met behulp van 'trasbrikken' ('tras˱brekǝ') opgemetseld. [N 31, 34f; monogr.] || Houten lat met een formaat van ongeveer 1.5 x 12 cm (0.75 x 5 duim) die vooral als afwerkingslat aan de voet van muren wordt aangebracht. [N 50, 73h; monogr.] II-12, II-9
plisseren plisseren: plisērǝ (Bleijerheide) Zeer fijn plooien. [N 62, 12d; N 62, 12a; N 62, 12b; Gi 1.IV, 34MW] II-7
ploeg ploeg: pl˙ox (Bleijerheide) De ploeg is het landbouwwerktuig dat de grond voorsgewijs lossnijdt en deze - afhankelijk van de stand van het strijkbord - geheel of ten dele omkeert. De term ploeg is te beschouwen als benaming voor het hier bedoelde werktuig in het algemeen, alsmede voor het ploegtype dat ter plaatse vanouds of in een bepaalde periode het meest gebruikt werd. Oudere zegslieden die de modernere (wentel)ploegen hebben zien opkomen en daarvoor benamingen als dubbele ploeg, wentelploeg e.a. opgaven, verstonden onder "de ploeg" de oude houten voet-, rad- of karploeg, zoals een latere generatie met "de ploeg" vaak de voorloper van de moderne, met een tractor verbonden ploeg blijkt te bedoelen. In het tweede deel van het lemma zijn de beschikbare meervoudsvormen van ploeg vermeld. [N 11, 29; N 11A, 66a + 66b; N 27, 14 + 15 + 16 add.; JG 1a + 1b; Wi 9; S 8; Gwn 7, 2; monogr.] I-1