e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
regenpijp kandelpijp: kandǝlpīf (Bleijerheide), kandelröhre: kandǝlrø̄r (Bleijerheide) De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.] II-9
regenwolkje de zon heeft haar scherm op: (perepluuj op).  de zon hat d⁄r sjirm (Bleijerheide) regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenworm pierik: pir’rek (Bleijerheide), regenworm: idiosyncr.  ráen-worm (Bleijerheide), tatter: ziekte?  tat’tere (Bleijerheide), vressem: vre’sem (Bleijerheide), worm: wórm (Bleijerheide), idiosyncr.  worm (Bleijerheide) dauwworm || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || regenworm, pier || worm || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] III-4-2
registratiebord vorderbred: vø̄ǝdǝrbrɛt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Bord waarop de produktie wordt bijgehouden. Op de Domaniale mijn bevond het bord zich ondergronds bij de schacht; het werd bijgewerkt door de seingever. [N 95, 681] II-5
reien, vlakschaven africhten: āfrextǝ (Bleijerheide), snak hobeln: šnak hubǝlǝ (Bleijerheide), vlakken: vlakǝ (Bleijerheide) Hout vlakschaven met de reischaaf. [N 53, 93; N 53, 102; N 53, 107] II-12
reiken naar reiken naar: noa jet rikke (Bleijerheide) grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] III-1-2
reischaaf langhobel: laŋkhubǝl (Bleijerheide) Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.] II-12
rek rek: rɛk (Bleijerheide) De mate waarin het leer meegeeft bij het rekken. [N 60, 96c] II-10
rekblok rekblok: rɛkblǫk (Bleijerheide) Een houten blok waarop men met de rektang het leer rekt. [N 60, 96b] II-10
rekhamer bankhamer: baŋkhamǝr (Bleijerheide), rekhamer: rɛkhamǝr (Bleijerheide) Hamer met één of twee afgeronde pennen die dient om bladmetaal op te rekken en in bepaalde vormen te hameren. Zie ook afb. 156 en het lemma "drijven". [N 33, 67; N 64, 40e; N 66, 7e] II-11