e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
restant vissen goudvis: jood’visj (Bleijerheide), sprot: sjprot (Bleijerheide), traan: troan (Bleijerheide) goudvis || sprot (vis) || vistraan III-4-2
restant vogels drang: dreng (Bleijerheide), duifhuis: doef’fes (Bleijerheide), duivenslag: doev’vesjlaag (Bleijerheide), kersenknijper: kieë’sjeknepper (Bleijerheide), mussenmannetje: meu’sjemensje (Bleijerheide), mussenval: meu’sjeval (Bleijerheide), roekoeken: roe’koek(k)e (Bleijerheide), struiseveer: sjtroe’seveer (Bleijerheide), tsietterwiet: tsiet’terwiet (Bleijerheide), vogelszaam: voeë’jelszoam (Bleijerheide), voor-zeigen (du.): vuur’tseje (Bleijerheide) duif klokken || duivenhok || duiventil || kirren || klapdeurtje ve duiventil || kruisbek || mannelijke huismus (ruigeltje) || mussenval || struisveer || vinkenslag || vogelzaad III-4-1
restant zoogdieren das: daas (Bleijerheide), dasbijten: gevecht tussen hond en das en ook de methode van africhten van de hond voor de dassenjacht  daas’biese (Bleijerheide), molmuis: mol’moes (Bleijerheide), scheck: sjek (Bleijerheide) das || dassengevecht || gevlekt dier || woelmuis III-4-2
restkool restkolen: ręskoǝlǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), reststuk: rɛsštøk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Een hoeveelheid kool die, door welke oorzaken dan ook, niet ontgonnen wordt. Het woordtype "kant" werd volgens Lochtman (pag. 190) op de Domaniale mijn nog tot in de jaren 1920-1930 gebruikt. [N 95, 518; monogr.] II-5
reuzel veer: vē̜r (Bleijerheide) Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.] II-1
reuzel, bladvet veer: veër (Bleijerheide), vet rondom het middenrif  veer (Bleijerheide), verenvet: ve’revet (Bleijerheide) Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] || vet || vet rondom het middenrif III-2-3
revers omslag: ömsjlaach (Bleijerheide), ø̜mšlāx (Bleijerheide), revers: rǝvē̜rs (Bleijerheide), revers (fr.): d’r revers (Bleijerheide) de omslag van de kraag op de borst (revers?) [N 59 (1973)] || De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] || Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)] II-7, III-1-3
ribfluweel, manchester, koordmanchester manchester: manšɛstǝr (Bleijerheide) Zwaar geribd of glad katoenfluweel voor werkkleding. [N 62, 94; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
richting richtung: rextuŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]) De te volgen richting bij de aanleg van mijngangen. Volgens de invuller uit Q 121 bestond de "richtung" uit drie verzwaarde touwtjes (schietloden) die in elkaars verlengde aan het dak van de mijngang bevestigd waren. De markeringen werden door de mijnmeter aangebracht. Het woordtype "stonde" (Q 112a, Q 113, Q 117, Q 121, Q 121b, Q 202) is gelijk aan het Duitse "Stunde", dat in de mijnwerkersterminologie een speciale betekenis krijgt (z. RhWB XVIII pag. 938 s.v. "Stunde"). [monogr.; N 95, 846; N 95, 708] II-5
richtingssnoer, schietlood lood: luǝt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), loodje: lyǝtšǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), richtungssnoer: rixtuŋsšnōr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), schietlood: šesluǝt (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte richting bepaalt. De schietloden of richtingstouwen worden bevestigd aan meettekens in het dak (MBK II pag. 41). [N 95, 847; N 95, 859] II-5