e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schalmsteen schalmsteen: šalmštę̄ (Bleijerheide) De steen waarop men het leer afschuint of schalmt. "Om de uitgesneden lederstukken gelijkmatig te kunnen schalmen, heeft men een schalmplaat noodig. Daartoe leenen zich uitstekend lithografische steenen, omdat men daarop tevens het leer kan omslaan; de steen of schalmplaat moet zuiver vlak en effen zijn." (Kn√∂fel I, pag. 178). [N 60, 51b] II-10
scharnier scharnier: šarnēr (Bleijerheide) Metalen toestel, bestaande uit twee delen die in elkaar grijpen en aan elkaar verbonden zijn door een pen waaromheen zij kunnen draaien. Scharnieren worden gebruikt voor alle delen van ramen en deuren die beweegbaar ten opzichte van elkaar moeten worden verbonden. Men onderscheidt ijzeren en koperen scharnieren; de laatste hebben meestal een ijzeren pen waarom zij draaien. [N 54, 78; monogr.] II-9
scharnierbeitel fitsenijzer: fitšǝ-īzǝr (Bleijerheide) Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.] II-12
scharnierknoop scharnierknop: šarnērknǫp (Bleijerheide) Elk van de delen van het pijpje van een scharnier. [N 54, 93a] II-9
scharrelen dabben: dabǝ (Bleijerheide), scharren: šarǝ (Bleijerheide) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen juichen: jü’che (Bleijerheide), schateren: sjātere (Bleijerheide) schaterlachen || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4
schaven hobeln: hubǝlǝ (Bleijerheide), schaven: šāvǝ (Bleijerheide) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12
schaven met de fijne blokschaaf oppoetsen: oppotsǝ (Bleijerheide) Hout schaven met de fijne blokschaaf. [N 53, 96] II-12
schaven met de ruwe blokschaaf rouw ophobeln: rǫw ophubǝlǝ (Bleijerheide) Hout ruwweg voorschaven door middel van een ruwe blokschaaf zonder keerbeitel. Om het hout glad af te werken wordt het daarna nog met de fijne blokschaaf bewerkt. Zie ook de volgende twee lemmata. [N 53, 91] II-12
schaven met de tandschaaf oprouwen: oprǫwǝ (Bleijerheide) Te lijmen houtoppervlakken met behulp van een tandschaaf van fijne ribbeltjes voorzien. Op deze wijze ontstaat een betere lijmhechting. [N 53, 97] II-12