e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slapers raveelbalken: ravēlbalǝkǝ (Bleijerheide) De tussen de gordingen ingewerkte balken van de constructie van een dakvenster. [N 54, 173b] II-9
slappe koffie dunne caf: dunne kaffieë (Bleijerheide), moekkefoek: moek’kefoek (Bleijerheide), slabberons: sjlabberóns’ (Bleijerheide), slabberonsius: sjlabrón’tsiejoes (Bleijerheide) slappe koffie || slechte koffie III-2-3
slappe vilten hoed slappe hoed: slappe hot (Bleijerheide) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht dak slecht dak: šlēǝt dāx (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), slechte berg: šlēǝtǝ bɛrex (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), šlēǝtǝ bɛrx (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Een slecht dak laat bij het afkloppen een dof geluid horen. Het heeft loszittend gesteente. [N 95, 891; monogr.] II-5
slecht gesneden hengst klophengst: klǫpheŋs (Bleijerheide) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht lopende wagen krak: krak (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]) [N 95, 675] II-5
slecht weer, hondenweer allerheiligenweer: Allerhil⁄liejeweer (Bleijerheide), zouwweer: zouw⁄weer (Bleijerheide) ruw, slecht weer || weer (rot) III-4-4
slechte drank kermisbier: kir’mensbeer (Bleijerheide, ... ) bier met te veel schuim || minder goed bier III-2-3
slechte schoenmaker prutser: prøtsǝr (Bleijerheide) Schoenmaker die zijn vak niet verstaat. [N 60, 216c] II-10
slechtgehumeurd (zijn) muitetig: muitetig  moe’tetieg (Bleijerheide), muitig: moe’tieg (Bleijerheide), pruttelig: prut’telieg (Bleijerheide) humeurig, pruilerig || knorrig III-1-4