e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smeermiddel olig: olix (Bleijerheide) Het smeermiddel waarmee blik, plaat of vorm worden ingevet. In N 29, 38b werd gevraagd naar het middel waarmee men invette. Deze vraag is dubbelzinnig opgevat. Een aantal informanten geeft een benaming of voor een bepaalde vaste of vloeibare smeerstof op. Een ander aantal noemt het werktuig waarmee de smeerstof uitgesmeerd wordt. Op grond hiervan zijn de opgaven van N 29, 38 verdeeld over twee lemmata. [N 29, 38b] II-1
smeerpoes dreksemmer: dreks’emmer (Bleijerheide), dreksvarken: dreks’verke (Bleijerheide), drekszak: dreks’zak (Bleijerheide), kniesbuil: knies’bül (Bleijerheide) smeerpoes III-1-4
smetlijn snoer: šnōr (Bleijerheide), snoerkoord: šnōrkǫat (Bleijerheide) Koord, met krijt of rood poeder besmeerd, waarmee de dak- en leidekker de plaats van de dakpannen, leien en de metalen platen op het beschot aftekent. [N 64, 159a; N 64, 141; div.] || Met een kleurstof ingestreken stuk touw dat gebruikt wordt om een rechte lijn af te tekenen op bijvoorbeeld een te zagen stuk hout. Het strakgespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens weer losgelaten. Op deze wijze verkrijgt men een rechte lijn op het hout. De smetlijn wordt zowel door de timmerman als door de houtzager gebruikt. Zie ook het lemma ɛsmetlijnɛ in Wld II.9, pag. 161/215.' [N 50, 20a; monogr.] II-12, II-9
smetplank muurbred: m ̇ūrbrɛt (Bleijerheide) Plank tegen de muur waaraan de trapleuning wordt bevestigd. [N 55, 139] II-9
smetten aftekenen: āftsēxǝnǝ (Bleijerheide) Door middel van de smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 64, 159c] II-9
smetten, afschrijven uittekenen: ūstsēxǝnǝ (Bleijerheide) Met behulp van de smetlijn een rechte lijn aftekenen op een te zagen boomstam of ander hout. Zie ook het lemma ɛsmettenɛ in Wld II.9, pag. 216.' [N 50, 21a; N 53, 204a; monogr.] II-12
smetter, afschrijver houtafschrijver: hōts˱āfšrīvǝr (Bleijerheide) De persoon die het werk van het smetten verricht. Zie ook het vorige lemma en het lemma ɛsmetlijnɛ.' [N 53, 204b] II-12
smidse hoefsmeed: hofšmet (Bleijerheide  [(mv -šmęj)]  ), smeed: šmet (Bleijerheide  [(mv šmęj)]  ) In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
smidskolen smeedkolen: šmęjkǫalǝ (Bleijerheide) De kolen die door de smid voor het stoken van de smidsvuurhaard worden gebruikt. Het lemma bevat benamingen voor verschillende soorten steenkool. Onder vetkool verstaat men steenkool met twintig tot dertig procent vluchtige bestanddelen. Cokes ontstaan wanneer steenkolen in een cokesoven van hun vluchtige bestanddelen worden ontdaan. Zij worden onder meer bij het smelten van ijzererts gebruikt. De term nootjes is van toepassing op steenkool waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm doorsnede. Zie ook de lemmata "nootjeskool", antraciet", "industriekool" en "cokes" in Wld II.5, pag. 215 - 217. [N 33, 29a-b; N 64, 25a add.; monogr.] II-11
smoordeur branddeur: braŋkdyǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), drosseldeur: drǫsǝldyǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), schuifdeur: šȳfdyǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), smoordeur: šmōrdyǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]) Luchtdeur die voorzien is van een schuif of opening waardoor de hoeveelheid door te stromen lucht geregeld kan worden. [N 95, 216] II-5