e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smullen moffelen: móf’fele (Bleijerheide) smullen III-2-3
snaar riem: rēm (Bleijerheide), snaar: šnoǝr (Bleijerheide) Elk der beide rolronde, zeer smalle koorden of banden of riemen die dienen om de beweging van het drijfwiel over te brengen op vleugel en klos. Volgens de informant van L 291 loopt de snaar dubbel over het vliegwiel en een grote of kleine schijf aan de vleugel. Hierdoor loopt de vleugel langzamer rond de klos, zodat het garen opgewonden wordt. [N 34, B2; N 34, B3] II-7
snavel snavel: sjna’bel (Bleijerheide) snavel III-4-1
snee brood snede: Verklw. sjnidsje Iech han honger, iech eus ing drüeg sjnei broeëd  sjnei (Bleijerheide) snede brood III-2-3
sneeuwbal sneeuwklots: sjnei⁄klots (Bleijerheide) sneeuwbal III-4-4
sneeuwbui sneeuwschuil: eng snei-sjōel (Bleijerheide) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4
sneeuwen sneeuwen: schneië (Bleijerheide), sniefelen: fijn sneeuwen  sjnief⁄fele (Bleijerheide) fijn sneeuwen || sneeuwen [DC 03 (1934)] III-4-4
sneeuwklokje sneeuwklokje: sjnei’klöks-je (Bleijerheide) sneeuwklokje III-4-3
sneeuwplank smelter: šmɛltsǝr (Bleijerheide) Plank die over de hele lengte van het dak, boven de goot, op zijn zijkant aan ijzers is vastgemaakt om de sneeuw die van het dak afglijdt, tegen te houden. [N 54, 190a] II-9
sneeuwx sneeuw: sjnei (Bleijerheide, ... ), sjneij (Bleijerheide) sneeuw [DC 03 (1934)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4