e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
solderen aaneenloden: an ̇ēlyǝ (Bleijerheide), loden: lyǝ (Bleijerheide) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
solliciteren voor werk gaan: vyr wɛrk joǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), voor werk schrijven: vyr wɛrk šrīvǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), voor werk vragen: vyr wɛrk vro.ǝgǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), zich aangeven: zix ājēǝvǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), zich aanmelden: zix āmɛldǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]) [N 95, 1001] II-5
soorten patronen of dessins effen: ęfǝ (Bleijerheide), gebloemds: jǝblømts (Bleijerheide), karreest: karēst (Bleijerheide), ringetje: reŋšǝ (Bleijerheide), streepje: streepje (Bleijerheide), topje: typjǝ (Bleijerheide) Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW] II-7
soorten rokken sierrok: In banen geknipt.  sierrok (Bleijerheide) Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
sorteermachine sorteermachine: sǫrtērmašiŋ (Bleijerheide) Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32] I-5
sorteren met de hand uitrapen: ūsrāfǝ (Bleijerheide) Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.] I-5
sousbras zweetblad: šwēsblat (Bleijerheide) Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132] II-7
spade, spitschop schup: šøp (Bleijerheide) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
span, maat tussen duim en pink span: sjpan (Bleijerheide) span, afstand tussen duim en pink III-4-4
spanblokje onderlaag: oŋǝrlāx (Bleijerheide) Elk van de houten blokjes of plaatjes die tussen de bekken van de lijmknecht of bankschroef worden aangebracht ten einde het werkstuk bij het vastklemmen niet te beschadigen. [N 53, 221a; monogr.] II-12