e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stootblokgat klovenlok: klōvǝlǭx (Bleijerheide) Rechthoekig gat vooraan in het werkbankblad waarin het stootblok vastgezet kan worden. Zie ook het volgende lemma. Vergelijk voor het eerste lid van het woordtype klovenlok uit Kerkrade-Bleijerheide (Q 121c) ook het Hgd. ɛKlobenɛ, dat onder meer ø̄houtblokjeø̄ en ø̄ijzeren haakø̄ kan betekenen.' [N 53, 208h] II-12
stootbord stoot van de trap: štuǝs ˲van dǝ trap (Bleijerheide), stootbred: štuǝs˱brɛt (Bleijerheide) Loodrechte plank tussen de aantreden van een trap. De stootborden worden tegen de achterzijde van een trede en met hun bovenkant onder tegen de daarop in hoogte volgende trede bevestigd. Ook worden ze wel met een sponning in de onderzijden van de treden gewerkt. De dikte van de stootborden bedraagt gewoonlijk 16 √† 22 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104b; monogr.] II-9
stootnok stootblok: štuǝs˱blǫk (Bleijerheide) Nokje in het midden aan de lat boven de schuifdeuren, waartegen de deuren in gesloten toestand stuiten. [N 55, 32e] II-9
stootvoeg kopvoeg: kǫp˲[voeg] (Bleijerheide) Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.] II-9
stop, zekering zekering: zexəroŋ (Bleijerheide) stop, zekering III-2-1
stopcontact steckdose (d.): štɛk˂dūəs (Bleijerheide), steekdoos: štɛ̄x˂dūəs (Bleijerheide) stopcontact III-2-1
stopdag loofschieht: l˙ø̄ǝfšix (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Dag waarop het bedrijf stil lag wegens overproduktie. Volgens een informant uit Q 121 werd deze dag ingesteld in verband met te geringe afzet van kolen van 1928 tot 1939. In de meeste gevallen werd ''s zaterdags niet gewerkt. Deze dag werd niet uitbetaald. Wat betreft het woordtype "loofdag" zij verwezen naar het Duitse lōben "sich von der Arbeit drūcken" (RhWB V pag. 507). [N 95, 920 add.; monogr.] II-5
stopnaald stopnaald: štopnǫlt (Bleijerheide) Grote naald om kousen en andere zaken mee te stoppen. Stopnaalden zijn langer dan naainaalden en hebben grotere ogen. Er zijn er in verschillende diktes. [N 62, 49c; Gi 1.IV, 53; monogr.] II-7
stoppeleinde van de schoof vot: vǫt (Bleijerheide) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
stoppelland stoppel: stǫpǝl (Bleijerheide) Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.] I-4