e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strijkbalk muurbalk: m ̇ūrbalǝk (Bleijerheide) Buitenste balk van een balklaag die onmiddellijk langs een muur loopt. De strijkbalk is met de muur en met de naastliggende balk verankerd en veelal minder zwaar dan de overige balken. [N 54, 118] II-9
strijkbalken dragerbalken: drɛ̄jǝrbalǝkǝ (Bleijerheide) Het geheel van balken waar de slof overheen ligt. [N 54, 169b] II-9
strijkbord, riester riester: restǝr (Bleijerheide) Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1
strijkijzer beugelijzer: by(3)̄jəlīzər (Bleijerheide), strijkijzer: štrīx˂īzər (Bleijerheide) strijkijzer III-2-1
strijklap strijkleer: štrixlę̄r (Bleijerheide) Het stukje leer waarmee men de pek over de draad strijkt. Volgens de informant van L 163a vouwt men een stuk leer in de vorm van een w om de pek goed verspreid over de draad te kunnen krijgen. [N 60, 197d] II-10
strijkschaaf, strijkblok strijkhobel: štrīxhubǝl (Bleijerheide) Blokschaaf, iets korter dan de reischaaf, maar van dezelfde constructie en voor hetzelfde werk gebruikt, namelijk het fijnschaven van hout dat al ruw is bewerkt met de voorloper of met de ruwe blokschaaf. Volgens de respondent uit Venlo (L 271) was de strijkschaaf gelijk aan de reischaaf en werd hij gebruikt met de beitel in vertikale stand om bijvoorbeeld de smalle kanten van planken haaks te schaven zodat ze vervolgens tegen elkaar konden worden gelijmd. [N 53, 62] II-12
strijkvijl strijkvijl: štrīx˲vil (Bleijerheide) De platte vijl waarmee men de afgesleten zaagtanden strijkt. Zie ook afb. 24. [N 53, 26b] II-12
strikbeitel strikbeitel: štrek˱bēsǝl (Bleijerheide) Metalen werktuig waarmee strikkoord in de sokken van buizen wordt vastgeslagen. Zie ook het lemma ɛpakkingɛ en afb. 250.' [N 64, 68a; N 33, 120] II-11
strobloem strobloem: sjtrüe’blom (Bleijerheide) strobloem III-2-1
stroef sleeuw: šliə (Bleijerheide) slee, stroef van tanden III-2-3