e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struik (alg.) struik: sjtroech (Bleijerheide) struik III-4-3
stucadoor pleisterman: pliǝstǝrman (Bleijerheide) Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.] II-9
stuifsneeuw stuifsneeuw: stōēf-sjneij (Bleijerheide) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] III-4-4
stuiken kuilschieten: kulsjisə (Bleijerheide), #NAME?  koel sjisse (Bleijerheide), stuiken: sjtukə (Bleijerheide), #NAME?  stoekke (Bleijerheide) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
stuiptrekking stuipen: štø̜jpǝ (Bleijerheide) Het onwillekeurig samentrekken der spieren dat optreedt nadat het dier is geschoten en gestoken. [N 28, 16] II-1
stuiven van droog zand of stof de wind werpt zich op: d⁄r wink wurpt zich op (Bleijerheide), stubben: ⁄t begint tse stubbe (Bleijerheide) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] III-4-4
stuiver (belg.) merk: ps. invuller twijfelt over dit antwoord!  eng merk? (Bleijerheide) Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] III-3-1
stuk pand: paŋk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), stuk: štøk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma]) De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749] II-5
stuk grond lap grond: lap grond (Bleijerheide), stuk grond: štøk gront (Bleijerheide) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stukkool dikke knoden: dekǝ knø̄ǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), stukkool: štøkkoǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma]) Kolen met een afmeting groter dan 80 mm. Het woordtype "ringelkolen" (Q 113) is van toepassing op kleine stukken steenkool (Jongeneel pag. 52). [N 95, 461; monogr.; Vwo 349; Vwo 426; Vwo 757] II-5