e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stutter bouwhouwer: bǫwhø̜jǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits]) Persoon die geregeld de betimmering van de mijngangen onderzoekt en onderhoudt. Volgens de informant van Q 15 was de stutter meestal een oudere houwer die zelfstandig onderhoudswerk deed in galerijen. Hij had een zogenaamd stuttersakkoord maar hij kon niet zoveel verdienen als een houwer aan het koolfront, meestal 5 à 10% boven gegarandeerd loon. [N 95, 152; monogr.; Vwo 153; Vwo 155; Vwo 371; Vwo 760; div.] II-5
sudderen smoren: De broadwoeësj is ¯t fainste, went ze lanksaam jesmord hat  sjmor’re (Bleijerheide) sudderen III-2-3
suiker suiker: tsoekker (Bleijerheide) suiker III-2-3
suikerbiet karoot: karūǝt (Bleijerheide), suikerkaroot: tsukǝrkarūǝt (Bleijerheide), suikerreub: tsukǝrrøp (Bleijerheide) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikerbrood zoete weg: zusse wek (Bleijerheide) brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] III-2-3
suikerklontje krei: Ing krai in d¯r bittere  krai (Bleijerheide), suikertje: tsükkersje (Bleijerheide) suikerklontje III-2-3
suçon, suçonnaad abnäher: abnē̜ǝr (Bleijerheide) Insnijding of inneming om lijn in een stuk te krijgen. Puntnaad in het algemeen. [N 59, 94a; monogr.] II-7
t-stuk t-stuk: tē-štøk (Bleijerheide) T-vormige fitting die wordt gebruikt om in een leiding een aftakking te maken. Zie ook afb. 262. [N 64, 117d] II-11
taai vree: vriǝ (Bleijerheide) Taai, gezegd van leer. [N 60, 11] II-10
taai stuk vlees wreed: E vrieë sjtuk vleesj De boeëne weëde vrieë  vrieë sjtuk vleesj (Bleijerheide) taai III-2-3