e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tamme kanarie harzer: hātsər (Bleijerheide), kanarievogel: kanaliəvuəjəl (Bleijerheide) bepaald kanarieras, gekweekt in de Harz || kanarie III-2-1
tand tand: tsàngk (Bleijerheide), zank (Bleijerheide) tand [DC 01 (1931)] III-1-1
tandheugel van de stijlentrekker takstang: tsakštaŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), tandheugel: tsaŋkhyǝjǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma]) De tandheugel van een stijlentrekker. [N 95, 592] II-5
tandschaaf tandhobel: tsaŋkhubǝl (Bleijerheide) Soort kleine blokschaaf met loodrecht geplaatste tandschaafbeitel die gebruikt wordt om een te lijmen oppervlak ruw te maken zodat de lijm beter kan hechten. Zie ook afb. 34 en de twee volgende lemmata. [N 53, 59a; N G, 39; monogr.] II-12
tandschaafbeitel tandbeitel: tsaŋk˱bēsǝl (Bleijerheide) De schaafbeitel van een tandschaaf die aan de onderzijde voorzien is van fijne tandjes. [N 53, 59b] II-12
tang pits-tang: petštsaŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), tang: tsaŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]) [N 95, 758] II-5
tante tant: tant (Bleijerheide) tante III-2-2
tap tap: tap (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), tsap (Bleijerheide) Een aantal dicht bij elkaar geplaatste stijlen, bekleed met keergaas of vuldoek, die vóór het opvullen op de plaats waar het pand aan de galerij grenst, worden neergezet. De tap dient om het doordringen van de opvulling in de galerij te voorkomen. De invuller uit Q 111 maakt een onderscheid tussen de "blaastap" die aan het begin van de opvulling werd geplaatst en de "steenmuur" of "houtpijler" die men in de mijnen Oranje-Nassau I, III en IV als afsluiting bij het einde van de opvulling toepaste. [N 95, 566; monogr.; N 95, 563] || Van gehard staal vervaardigde, kegelvormige pen met schroefdraad die overlangs van ingefreesde sleuven is voorzien. De tap wordt gebruikt om met de hand inwendige schroefdraad aan te brengen in een vooraf geboord gat. Hij wordt met behulp van een wringijzer rondgedraaid. De tap heeft daartoe een kleine vierkante kop die in het wringijzer past. Tappen worden meestal in sets van drie gebruikt. Met de eerste, conische tap wordt ongeveer de helft van de draaddiepte gesneden. Vervolgens wordt met de tweede, rechte tap ongeveer 75% van de diepte vervaardigd. Met de derde tap wordt het gat afgemaakt. Zie ook afb. 95. Een stel tappen voor schroefdraad op gas- en waterleidingen of voor schroefdraad van Withworth bestaat uit twee stuks. Zie voor het woordtype ijsschroeventap ook het lemma "kalkoenen, krammen" in de paragraaf over de hoefsmid, pag. 153. [N 33, 303 en 305; N 33, 152; N 64, 65c; monogr.] II-11, II-5
tapstijlen tapstijlen: tapštilǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), veiligheidstijlen: vęjlexhęjtštilǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]) Een serie dicht bij elkaar geplaatste stijlen die worden gebruikt als afsluiting van de pijler bij het opvullen van het ontgonnen pand. [N 95, 566; monogr.] II-5
tapuit wijntappertje: wien’tseppersje (Bleijerheide) tapuit III-4-1