31435 |
zaagmachine |
machinaalzeeg:
mašinālzē̜ǝx (Q121c Bleijerheide)
|
In het algemeen een machine waarmee gezaagd wordt. [N 53, 15]
II-12
|
31804 |
zaagsel |
snitsmeel:
šnitsmē̜ǝl (Q121c Bleijerheide),
zeegmeel:
zē̜ǝxmē̜ǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Het poedervormig houtafval dat bij het zagen ontstaat. [N 38, 10; N 50, 91a; N 53, 29a; monogr.]
II-12
|
31789 |
zaagsnede |
zegensnit:
zē̜ǝjǝšnet (Q121c Bleijerheide)
|
De gleuf die een zaag in het hout maakt. [N 50, 41b; N 53, 30b; monogr.]
II-12
|
31749 |
zaagtand |
zacke:
tsak (Q121c Bleijerheide),
zegentand:
zē̜ǝjǝtsaŋk (Q121c Bleijerheide)
|
Elk van de scherpe, schuingevijlde punten van een zaagblad. De zaagtanden verschillen in grootte en vorm al naar gelang het gebruik van de zaag. Een zaagblad met grote, lange tanden wordt gebruikt voor zacht hout en voor grof werk; een zaagblad met kleinere tanden is meer geschikt voor hardere houtsoorten en fijn werk. [N 50, 35a; N 53, 2c; N 53, 30a; N 75, 117a; monogr.]
II-12
|
31388 |
zaagvijl |
zegenvijl:
zē̜ǝgǝvil (Q121c Bleijerheide)
|
De, meestal driekantige vijl waarmee de zaagtanden na het zetten scherp worden gevijld. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 50, 37d; N 53, 26a; monogr.]
II-12
|
31787 |
zaagwerk |
zeegwerk:
zē̜ǝxwęrǝk (Q121c Bleijerheide)
|
Het werk dat bestaat uit zagen. [N 53, 33b]
II-12
|
31782 |
zaagzettang |
zettang:
zɛtstsaŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De tang die wordt gebruikt bij het zetten van de zaagtanden. De zaagzettang is een modernere uitvoering van de zaagzetter. Ze heeft het voordeel boven de zaagzetter, dat de tanden onder een bepaalde hoek, dus allemaal evenveel, omgebogen kunnen worden. Zie ook afb. 26. [N 53, 25a-b]
II-12
|
31781 |
zaagzetter |
zetijzer:
zɛts˱īzǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Plat, ijzeren werktuig met gleuven aan beide kanten dat wordt gebruikt bij het zetten van de zaagtanden. Zie ook afb. 25. [N 50, 37b; N 53, 25a; monogr.]
II-12
|
32996 |
zaaien |
zaaien:
zīǝnǝ (Q121c Bleijerheide)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
33241 |
zaaien, van bieten |
leggen:
lē̜gǝ (Q121c Bleijerheide),
zaaien:
zīǝnǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Vergelijk ook het algemene lemma Zaaien in aflevering I.4 en Poten. Het object is steeds bieten, enz. [N 12, 43; N 15, 1c; monogr.]
I-5
|