31663 |
zetbeitel |
stembeitel:
štɛmbēsǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Nadat het strikkoord met behulp van de strikbeitel in de sokken van buizen is aangebracht, wordt de verbinding met lood volgegoten. Vgl. het vorige lemma. Het geheel wordt vervolgens nog eens met behulp van de zetbeitel aangeslagen. Zie ook afb. 250. [N 64, 68b]
II-11
|
27803 |
zetlat |
aanstijglats:
āštīxlats (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
lats:
lats (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Een gerende lat die bij de aanleg van steengangen of galerijen op het bestaande gedeelte van het spoor wordt gelegd om op deze wijze te bepalen of men niet van het hellingspercentage afwijkt. Volgens een invuller uit Q 121 had de zetlat een lengte van 3.00 m. Hij werd reeds vooraf in de timmerwerkplaats gemaakt. Nadat de moetlijn was ingevoerd, gebruikte men de zetlat nog maar weinig. [N 95, 706]
II-5
|
27926 |
zetspie |
hering:
herk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei]),
(mv)
heraqǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Wilhelmina]),
konische kijl:
kōnisǝ kil (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Spiekrik waarmee een metalen stijl, bijvoorbeeld een Gutehoffnungshüttestijl, tussen dak en vloer vastgeklemd kan worden. De woordtypen die verwijzen naar een vis zijn terug te voeren op het feit dat de spie een visvormig uiterlijk heeft (Lochtman pag. 83). [N 95, 345; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, add.]
II-5
|
34311 |
zeug met biggen |
zeug:
zȳx (Q121c Bleijerheide)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
19718 |
zeven |
sieben (d.):
zībə (Q121c Bleijerheide),
zeven:
zēvə (Q121c Bleijerheide),
ziften:
zeftə (Q121c Bleijerheide),
zijen:
zeͅi̯ə (Q121c Bleijerheide)
|
zeven
III-2-1
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zevere (Q121c Bleijerheide)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
27708 |
zeverij |
separation:
sepǝratsiuǝn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
zēparatsiuǝn (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
zeverij:
z˙ēvǝręj (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Plaats waar de kolen gezeefd worden. [N 95, 14; monogr.]
II-5
|
19004 |
zich gedragen |
zich benehmen (< du.):
ziech beneëme (Q121c Bleijerheide),
zich gedragen:
jedra’ge, ziech (Q121c Bleijerheide),
zich opvoeren:
ópveure, ziech (Q121c Bleijerheide),
zich verhouden:
verhaode, ziech (Q121c Bleijerheide)
|
zich gedragen
III-1-4
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
i’bilde, ziech (Q121c Bleijerheide)
|
zich verbeelden, zich inbeelden
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) schullen:
šølǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|