33529 |
fruit, ooft |
obst (du.):
obs (Q121c Bleijerheide)
|
fruit, ooft
I-7
|
33531 |
fruitboom |
obst-boom:
obs’boom (Q121c Bleijerheide)
|
fruitboom
I-7
|
24443 |
fruitworm |
worm:
idiosyncr.
worm (Q121c Bleijerheide)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19727 |
fuchsia |
bellen-stock:
bɛləštoͅk (Q121c Bleijerheide)
|
belleplant, fuchsia
III-2-1
|
30056 |
fundament |
fondament:
fundamɛnt (Q121c Bleijerheide),
fundering:
føndēreŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30104 |
fundament van de schoorsteen |
uitbouw:
ūs˱bǫw (Q121c Bleijerheide)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|
28225 |
gaaskap |
cilinder:
tsilindǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
gaaskap:
jāskap (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
gaaskapje:
jāskɛpjǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De gaaskap of gaaskorf die zich onder de kooi van de veiligheidslamp bevindt. [N 95, 247; monogr.]
II-5
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijglok:
rei-löcker (Q121c Bleijerheide)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28925 |
gaatjestang |
knooplokentang:
knōflø̜xtsaŋ (Q121c Bleijerheide),
knooplokenösetang:
knōflø̜xø̜zǝtsaŋ (Q121c Bleijerheide),
lokertang:
lø̜xǝrtsaŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Een tang waarmee men rijggaten maakt. Zie afb. 27. [N 60, 46b; N 60, 46c] || Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a]
II-10, II-7
|
28762 |
gabardine |
gabardine:
jabardin (Q121c Bleijerheide)
|
Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.]
II-7
|