27993 |
gekantelde pijler |
overkiepende streb:
øvǝrkipǝndǝ štrēp (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Pijler met een hellingspercentage groter dan 90 graden. [N 95, 286 add.]
II-5
|
19337 |
gekheid maken |
gekken:
jek’ke (Q121c Bleijerheide),
spaen (du.):
sjpas’se (Q121c Bleijerheide)
|
gekheid maken, spotten || schertsen
III-1-4
|
31029 |
gekleurde steek |
steek van spinaalgaren:
štex va špinoaljār (Q121c Bleijerheide)
|
De korte steek met gekleurd wasgaren. Voorheen werden de zolen wel eens met een gekleurd soort garen afgelapt. Geel was de meest gangbare kleur. Knöfel (I, pag. 200) zegt hierover: "De gelijkmatigheid der verschillende steken is vooral noodig bij het met open kant of met korte steken naaien, zoogenaamd aflappen met gelen of anderen steek. [N 60, 111c]
II-10
|
30175 |
geknipt werk |
snijwerk:
šniwęrǝk (Q121c Bleijerheide)
|
Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.]
II-9
|
21274 |
geld |
geld:
jeld (Q121c Bleijerheide)
|
Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24488 |
gele narcis |
maartsster:
maarts-ster
meëts’sjteer (Q121c Bleijerheide),
morgenster:
mör’jsjteer (Q121c Bleijerheide)
|
narcis
III-4-3
|
33239 |
gele voederwortel |
gele moren:
gē̜l mūrǝ (Q121c Bleijerheide),
varkensmoren:
vɛrkǝsmūrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
30386 |
geleidelatje |
afslaglatje:
āfšlāxlɛtsjǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het geleidelatje van de afschrijfmal. [N 55, 94c]
II-9
|
28250 |
geleidingsbomen |
strossbomen:
štrǭsbø̄m (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma])
|
Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.]
II-5
|
25078 |
gelijken (op) |
zich gelijken:
jelie⁄che (ziech) (Q121c Bleijerheide)
|
lijken op
III-4-4
|