| 28150 |
gereedschapsring |
getuighaak:
[getuig]hǫǝk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Julia]),
getuigpin:
[getuig]pen (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
getuigring:
[getuig]reŋk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia])
|
Grote metalen ring waaraan het gereedschap dat voorzien is van een gat, kan worden geregen. De gereedschapsring kan met behulp van een hangslot worden afgesloten en wordt uitsluitend in pijlers gebruikt. Volgens invullers uit Q 121 en Q 121c was de "getuigpin" voorzien van een plaatje met daarop het nummer van de mijnwerker. Voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste woorddelen zie men het lemma Gereedschap. [N 95, 763; monogr.]
II-5
|
| 28148 |
gereedschapswerkplaats |
reparaturwerkplaats:
rępǝratuǝrwɛrkplāts (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
reparaturwerkstatt:
rępǝratuǝrwɛrkštat (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
schmiede:
šmit (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Bovengrondse werkplaats waar gereedschap wordt hersteld. [N 95, 728]
II-5
|
| 29055 |
geren |
geren:
jīrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
| 25066 |
gering aantal, een paar |
koppel:
kóp⁄pel (Q121c Bleijerheide),
paar:
paar (Q121c Bleijerheide),
satz (du.):
zats (Q121c Bleijerheide)
|
paar, stel van twee
III-4-4
|
| 32979 |
gerst |
gerst:
jē̜ǝš (Q121c Bleijerheide)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
| 18312 |
geruite jurk |
ruitenkleed:
ruute kleed (Q121c Bleijerheide)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 29829 |
geschifte steen |
platte klezoor:
platǝ klɛtš˱ūr (Q121c Bleijerheide)
|
Metselsteen die op zijn smalle kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie ook afb. 29. [N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
| 20312 |
geslachtsgemeenschap hebben |
poppen:
póp’pe (Q121c Bleijerheide)
|
neuken
III-2-2
|
| 31020 |
gesloten kant |
gesloten kant:
jǝšloasǝ kaŋk (Q121c Bleijerheide)
|
De zoolrand die niet uitsteekt. Zie afb. 45. [N 60, 105b]
II-10
|
| 18457 |
gesloten kant [wld ii.10, p. 44] |
gesloten kant:
jesjloaze kank (Q121c Bleijerheide)
|
De zoolrand die niet uitsteekt (gesloten kant?) Zie tek. 105. [N 60 (1973)]
III-1-3
|