31846 |
groefschaaf |
nuthobel:
nūthubǝl (Q121c Bleijerheide)
|
De schaaf van de ploegschaafset waarmee men de groeven schaaft. Zie afb. 42 en vergelijk ook het lemma ɛgroefɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 68a-b]
II-12
|
17541 |
groeien |
groter worden:
jroeësër weeëdë (Q121c Bleijerheide),
wassen:
waasë (Q121c Bleijerheide),
wāsǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)]
I-4, III-1-1
|
25246 |
groeizaam weer |
eindweer:
JK: correct overgenomen
eind wäer (Q121c Bleijerheide),
wasweer:
waase wäer (Q121c Bleijerheide)
|
groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25026 |
groen (kleur) |
groen:
jreun (Q121c Bleijerheide),
jreuns (Q121c Bleijerheide),
jrung (Q121c Bleijerheide)
|
groen
III-4-4
|
24164 |
groenling |
hulstvink:
huls’vink (Q121c Bleijerheide)
|
groenvink
III-4-1
|
20778 |
groente |
gemeus:
jemus (Q121c Bleijerheide),
groens:
jrungs (Q121c Bleijerheide),
Jet jreuns vuur de tsoep: soepgroenten Jank jet jreuns vuur de knieng hoale
jreuns (Q121c Bleijerheide)
|
groente
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
groens:
jrungs (Q121c Bleijerheide)
|
groente
I-7
|
21329 |
grof |
grof:
jrǭf (Q121c Bleijerheide)
|
Gezegd van een paard met zware poten. Een aantal antwoorden is opgenomen in het lemma ''zwaar paard'' (4.5.1), omdat het daar eerder thuishoort. [N 8, 64b]
I-9
|
31855 |
gronden met de grondschaaf |
uithobeln:
ūshubǝlǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De bodem van diepe groeven of sponningen met behulp van de grondschaaf uitdiepen en opzuiveren. De grondschaaf wordt met name gebruikt bij het maken van nesten in trapbomen. Dat zijn de groeven waarin de treden, de stootborden en de wellatten van trappen worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 94]
II-12
|
27829 |
grondgalerij |
baan:
bān (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
grondstrek:
jrontštrɛk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
strek:
štrɛk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
zoolbaan:
zoǝlbān (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
zōlbān (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Galerij, in de strijkrichting van de koollaag gedreven, die ligt op het niveau van de verdieping. De grondgalerij wordt in voorkomende gevallen gebruikt voor de afvoer van de gewonnen kolen. Zie ook het lemma Vervoergalerij. Wat betreft de woordtypen "zoolstol" en "zoolbaan", volgens Lochtman (pag. 50) is de eerstgenoemde term van toepassing op een grondgalerij die in aanleg is. Is de galerij gereed, dan spreekt men in Q 121 van een "zoolbaan". De invuller uit Q 33 merkt over de grondgalerij op dat men die op de mijn Emma tot ongeveer 1946 gebruikte. Het was een horizontale gang door de koollaag. De zegsman uit Q 15 bevestigt dit voor de mijn Maurits en voegt daar nog bij dat een grondgalerij nooit kaarsrecht ("zoolbaan") kon zijn omdat de koollaag nooit geheel vlak lag. [N 95, 374; monogr.; N 95, 279; N 95, 280; N 95, 926; N 95, 929]
II-5
|