27545 |
handschoen, handbeschermer |
handbeschermer:
haŋkbǝšɛrmǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
hands:
hø̜̄šǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
hø̜š (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
handschoner:
haŋkšōnǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
laadhandsen:
lāthešǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma, Maurits])
|
Handschoen of handbeschermer. Er zijn werkzaamheden waarbij handbeschermingsmiddelen moeten worden gedragen zoals bij ijzertransport en andere waarbij het verboden is om deze middelen te dragen, zoals bij draaiende boren, werken aan bewegende delen van machines of aan- en afkoppelen van wagens (MBK V pag. 139). Lauraders moeten bij hun werk handschoenen dragen. [N 95, 882; N 95, 883]
II-5
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
handgreep:
haŋkjref (Q121c Bleijerheide)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
31752 |
handvat van de handzaag |
handgreep:
haŋkjref (Q121c Bleijerheide)
|
De houten handgreep van de handzaag. [N 53, 2a]
II-12
|
31822 |
handvat van de schaaf |
handgreep:
haŋkjref (Q121c Bleijerheide)
|
Het handvat dat, vooral bij langere houtschaven zoals de reischaaf, boven op het schaafblok bevestigd is. Zie ook afb. 35. [N 53, 55a]
II-12
|
29938 |
handvat van de troffel |
steel:
štęl (Q121c Bleijerheide)
|
Het handvat van de troffel kan in hout of kunststof zijn uitgevoerd. [N 30, 7c; monogr.]
II-9
|
19566 |
handveger, stoffer |
handkwispel:
haŋkkwespəl (Q121c Bleijerheide),
kwispel:
kwespəl (Q121c Bleijerheide)
|
handveger
III-2-1
|
32934 |
handvol hooi, pluk hooi |
weeg:
wek (Q121c Bleijerheide)
|
De kleine hoeveelheid hooi die men met de handen kan oppakken. Soms wordt uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de pluk hooi die men in de hand pakt en de hoeveelheid die men in de armen kan nemen, bij voorbeeld in L 295: een "tuske" is zoveel als men in de handen kan nemen, en een "ervel" is zoveel als men in de armen kan nemen; in Q 200, 247 en 247a is dit respectievelijk een "floes" en een "wis". Soms geven diminutiva aanleiding tot klankschilderende woorden; ze staan achter in het lemma bijeen. [N 14, 116; N 14, 131 add.; monogr.]
I-3
|
30908 |
handvol spijkers |
handvolletje:
hɛfǝlšǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Een handje vol spijkers, die de schoenmaker in de mond nam om ze vlot te kunnen inhameren in de zool. [N 60, 163]
II-10
|
29809 |
handvormsteen |
handvorm:
haŋk˲vǫrǝm (Q121c Bleijerheide),
tegelsteen:
tsɛjǝlštē (Q121c Bleijerheide)
|
Volledig met de hand bewerkte en gevormde baksteen. Tegenwoordig verstaat men onder een handvormsteen ook een steen die op dezelfde wijze wordt gevormd als de handsteen vroeger, maar waarbij de bewerkingen volledig of gedeeltelijk machinaal gebeuren - Schuddinck, pag. 108. [N 30, 52b; N 98, 161; monogr.]
II-8
|
31750 |
handzaag |
bladzeeg:
blat˲zē̜ǝx (Q121c Bleijerheide),
handzeeg:
haŋk˲zē̜ǝx (Q121c Bleijerheide)
|
In het algemeen een zaag die voorzien is van een handvat en een breed zaagblad. [N 53, 1c; N 33, 330; monogr.]
II-12
|