25151 |
herfstdraden |
spinnengeweefs:
spinne jewefs (Q121c Bleijerheide)
|
herfstdraden [zomervamen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24621 |
herfsttijloos |
herfstbloem:
herfs’blom (Q121c Bleijerheide)
|
herfsttijloos
III-4-3
|
24877 |
herik |
mosterdbloem:
mós’terdblom (Q121c Bleijerheide)
|
herik
III-4-3
|
24321 |
hert, ree |
hert:
hiersj (Q121c Bleijerheide),
ree:
rieë (Q121c Bleijerheide)
|
hert || ree
III-4-2
|
27559 |
het akkoord bespreken of sluiten |
(een/de) akkoord zetten:
akōrt zɛtsǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
(het/de) akkoord afslieten:
akoǝt āfšlēsǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
(het/de) akkoord bespreken:
akoǝt bǝsprē̜xǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Wilhelmina]),
de akkoord aftekenen:
dǝr akoǝt āftsēxǝnǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het systeem van het éénmansakkoord in dat van het groepsakkoord. Een groep van vijf à zes man werkte gezamenlijk in één vak van de pijler en werd aan de hand van de collectief geleverde prestaties per maand betaald (Dieteren 1984 pag. 11). Moordende concurrentie zoals door toedoen van het éénmansakkoord werd uitgesloten. Iedere houwer verdiende nu hetzelfde. Nog later verdween ook dit akkoordsysteem en gold per kolenpijler één en hetzelfde akkoord. Cont in het woordtype "cont maken" is de verkorte vorm van contract. [N 95, 911; monogr.]
II-5
|
28124 |
het dak afkloppen |
(de berg) aankloppen:
āklǫpǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
(de berg) afkloppen:
āfklǫpǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Door middel van kloppen onderzoeken of zich in het dakgesteente losse steenlagen bevinden die dreigen in te storten. Een goed dak geeft een scherpe klank, terwijl een slecht dak een doffe of holle klank laat horen (Handb. H. pag. 115). [N 95, 486; N 95, 890; N 95, 298; monogr.; Vwo 9, Vwo 44]
II-5
|
32689 |
het land aftreden |
afgreien:
ãfjrɛi̯ǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
34005 |
het paard leiden |
leiden:
lęi̯ǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.]
I-10
|
34006 |
het paard met een enkele lijn leiden |
stuiken:
štukǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het paard mennen met een lijn die uit twee delen bestaat, één dat via de rug van het paard de twee uiteinden van het gebit verbindt (cf. lemma Loenje), en een enkele lijn die aan het achterste einde van de eerste bevestigd is (cf. lemma Kordeel, Hotlijn). Die enkele lijn, het kordeel, houdt de voerman in de hand. Om het paard links te doen afslaan, houdt hij die strak gespannen; om het rechts te doen afzwenken, trekt hij met kleine schokjes (stuiklijn). Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [JG 1b; N 8, 101a; N 13, 29; monogr.]
I-10
|
33921 |
het paard wennen aan tuig en arbeid |
aanspannen:
āšpanǝ (Q121c Bleijerheide)
|
[N 8, 99]
I-9
|