25156 |
ijskoud |
ijskoud:
ies⁄kaod (Q121c Bleijerheide),
ies⁄kauw (Q121c Bleijerheide)
|
ijskoud
III-4-4
|
25154 |
ijspegel |
ijskegel:
ieskiechel (mv.) (Q121c Bleijerheide),
ieskieëgel (mv.) (Q121c Bleijerheide),
ies⁄kiechel (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide),
tap:
tsap (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide)
|
ijskegel, ijspegel || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25155 |
ijsschots |
ijsklots:
ies⁄klots (Q121c Bleijerheide),
ijsschol:
ies⁄sjol (Q121c Bleijerheide)
|
ijsklomp || ijsschots, ijsschol
III-4-4
|
18913 |
ijver |
vlijt:
flies (Q121c Bleijerheide)
|
vlijt
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
vlijtig:
flie’sieg (Q121c Bleijerheide)
|
vlijtig
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
gladijs:
jlad-īes (Q121c Bleijerheide),
jlat⁄ies (Q121c Bleijerheide),
ijzel:
ie⁄zel (Q121c Bleijerheide)
|
ijzel || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
ie⁄zele (Q121c Bleijerheide)
|
ijzelen, bevriezen van neerslag
III-4-4
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (Q121c Bleijerheide)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
25371 |
ijzeren pin waarmee men het slachtvee verdooft |
ijzeren pin:
izǝrǝ pen (Q121c Bleijerheide)
|
De woordtypen in dit lemma kunnen op verschillende zaken duiden. Men kan ermee bedoelen de ijzeren pin die uit het schietmasker gedreven wordt of de pin die op een hamer waarmee men het dier op de kop slaat, is bevestigd, of de pin van het penapparaat. Dit laatste werktuig is een voorloper van het penschietmasker. Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5b; N 28, 5d; monogr.]
II-1
|