31018 |
insmeren |
inlijmen:
elīmǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het met lijm besmeren van de bovenzool na het kloppen. "De bovenzool wordt, na eerst ruw uitgesneden en in water elastisch te zijn gemaakt, op een kei geklopt om eventueel later trekken te voorkomen, daarna met lijm besmeerd en met een paar spijkers aan de hak en één bij den neus voorlopig vastgezet." (Directie, pag, 301). [N 60, 100]
II-10
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
ešpanǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
30358 |
insteekslot |
insteekslot:
eštē̜xšlǭs (Q121c Bleijerheide)
|
Slot dat in de deur is ingelaten en met behulp van de belegplaat, waarvan de beide uiteinden voorbij het slot uitsteken, in de deurstijl wordt vastgeschroefd. [N 54, 101]
II-9
|
28132 |
instorten |
toevallen:
tsǫwvalǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Gezegd van een mijngang. [monogr.; N 95, 545; N 95, 929; Vwo 397; Vwo 400; Vwo 401; Vwo 871]
II-5
|
28133 |
instorting |
brok:
brox (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
inval:
eval (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Het plots inzakken van het dak van de mijngang of een instorting in een galerij of steengang. [N 95, 901; N 95, 929; N 95, 843; monogr.; Vwo 172; Vwo 398]
II-5
|
30439 |
intanden |
raveelbalken inlaten:
ravēlbalǝkǝ elǫsǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De ingekorte balken van een balklaag in het raveelhout inlaten. Deze balken worden daartoe van een blokvormig uitsteeksel (tand) voorzien dat past in een inkapping in het raveelhout. Het geheel wordt met spijkers vastgezet. [N 54, 121c]
II-9
|
28173 |
intrekkende schacht, instromingsschacht |
intrekkende schacht:
entrɛkǝndǝ [schacht] (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
etrɛkǝndǝ [schacht] (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
inzuigschacht:
enzūxšāt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De schacht waarlangs de verse lucht het ondergrondse gedeelte van de mijn wordt binnengevoerd. De opgaven "beur één", "put één" en "schacht één" duiden het nummer aan van de schacht die op de desbetreffende mijn als instromingsschacht wordt gebruikt. Zo vermeldt de invuller uit L 417 dat men op de mijnen in Zwartberg en Waterschei de oneven nummers voor de intrekkende schachten gebruikt, terwijl men de uitstromingsschachten even nummers geeft. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Luchtstroom. De fonetische documentatie van het woord (schacht) vindt men in het lemma Schacht. [N 95, 205; monogr.]
II-5
|
25589 |
invetten |
invetten:
envɛtǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.]
II-1
|
31796 |
inzagingen maken |
slitsen:
šlitsǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Sleuven in het hout zagen waardoor de veerkracht ervan vergroot wordt en het hout gemakkelijker gebogen kan worden. [N 53, 23b]
II-12
|
25622 |
inzakken |
kuil:
kūl (Q121c Bleijerheide)
|
Het inzakken van het brood op de plaats waar een stuk onrijp deeg zit. Er komen verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 29, 68b]
II-1
|