30279 |
kantstijl |
zijstijl:
zištil (Q121c Bleijerheide)
|
Het buitenste rechtopstaande deel van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26b; monogr.]
II-9
|
27442 |
kap |
hemel:
hemǝl (Q121c Bleijerheide),
houten kistje:
hōtsǝ kesjǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
houtkap:
hōtskap (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
ijzeren kap:
īsǝrǝ kap (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
īzǝrǝ kap (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kap:
kap (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
, ... [Beringen, Zwartberg, Houthalen, Winterslag, Waterschei, Eisden]
Q121c Bleijerheide),
plat:
plat (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
rughout:
rykhōts (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
røkhōts (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Algemene benaming voor de houten of metalen balk die als bovenste deel van de ondersteuning tegen het dak geplaatst wordt en die dus rechtstreeks de druk van het dakgesteente draagt. Uit de opgaven blijkt dat men in een aantal plaatsen verschillende benamingen kent voor de houten en de ijzeren kap. Zo merkt de invuller uit K 361 op dat men in de mijn van Zolder een houten kap een "beel" en een ijzeren een "beeltje" noemt. Op de Domaniale mijn gebruikte men volgens een respondent uit Q 121c daar respektievelijk de woorden "plat" en "kap" voor en een zegsman uit Q 113 voegt daar nog aan toe dat het "plat" op de mijn Emma in de pijler werd toegepast. Op de mijn Maurits maakte men volgens de invuller uit Q 21 een onderscheid tussen een "kap" en een "kapje". De eerstgenoemde term was van toepassing op een kap die in het steenwerk werd gebruikt, de tweede op een kap die het dak van een pijler droeg. Het woordtype "houtbeel" uit L 417 is een verzamelterm voor de "ronde beel", een houten balk met een lengte van 3 meter, en de "platte beel", een verticaal houten steunelement van 2.20 meter lang. De opgaven "kophout" en "rondhout" worden in de betekenis kap in tegenstelling tot "beel" in de Belgische mijnen slechts zelden gebruikt. Het woordtype "pallisade" was volgens Loontjens (pag. 36) op de Domaniale mijn van toepassing op een houten knuppel die als kap dienst deed. [N 95, 302; N 95, 307; N 95, 308; N 95, 337; monogr.; Vwo 87; Vwo 101; Vwo 406; Vwo 449; Vwo 667] || Dat deel van de klomp dat zich boven de voorvoet bevindt. Zie ook afb. 257. Bij de hoge klomp loopt de kap tot boven de wreef door, bij de lage klomp is de kap veel lager en korter. [N 97, 30; monogr.] || Een aan de bovenzijde gesloten mof die wordt gebruikt om een buis af te sluiten. De kap wordt op het uiteinde van de buis geschroefd. Zie ook afb. 269 en het lemma ɛplugɛ.' [N 64, 118d]
II-11, II-12, II-5
|
18677 |
kap van een lange schoudermantel |
kapoets:
WNT: kapoets
kaboets (Q121c Bleijerheide)
|
kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29946 |
kaphamer |
muurhamer:
m ̇ūrhamǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de bikhamer heeft aan één uiteinde een horizontale, spits toelopende staart, terwijl het andere uiteinde van een verticale, spits toelopende staart is voorzien. Er bestaan ook uitvoeringen waarvan de kop aan één kant is uitgevoerd met een dik vierkant uiteinde, terwijl de andere kant een horizontaal spits toelopende staart heeft. Zie ook afb. 8. Het woord 'verkeerhamer' werd volgens Van Houcke (pag. 132) in Turnhout en omgeving gebruikt. [N 30, 15a; monogr.]
II-9
|
29949 |
kapheep |
hakmes:
hakmɛts (Q121c Bleijerheide)
|
Hakmes waarmee men mortelresten van oude metselstenen verwijdert. Zie ook afb 10. [N 30, 15d; monogr.]
II-9
|
18293 |
kapmantel |
kapoets:
kaboets (Q121c Bleijerheide)
|
schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18417 |
kapoets |
kapoets:
kaboets (Q121c Bleijerheide)
|
kapoets, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18176 |
kapothoedje |
kapothoedje (<fr.):
Zwart met banden voor oude vrouwen.
kapothötsje (Q121c Bleijerheide)
|
kepothoedje, kaputje, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
27935 |
kapschoen |
drescherkistje:
drɛšǝrkesjǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
kapschoen:
kapšǫŋ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
kistje:
kesjǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Los metalen verbindingselement tussen kap en stijl bij jukondersteuningen. Wat betreft het woordtype "Drescherkistje", deze term werd volgens een invuller uit Q 121 gebruikt voor een stuk ijzeren I-balk met breed profiel dat diende als verbinding tussen stijl en kap bij ijzeren betimmeringen. Het dankte zijn naam aan de uitvinder, de mijnwerker Drescher. Een respondent uit Q 121c voegt daar nog aan toe dat het een patent was van de Domaniale mijnmaatschappij. [N 95, 350; monogr.]
II-5
|
19483 |
kapstok |
klederstaander:
kleͅi̯ərštɛndər (Q121c Bleijerheide)
|
staande kapstok
III-2-1
|