17628 |
keel, strot |
keel:
keeəl (Q121c Bleijerheide),
kéəl (Q121c Bleijerheide),
strot:
schtraus (Q121c Bleijerheide)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33934 |
keelketting, keelriem |
keelriem:
kē̜lrēm (Q121c Bleijerheide)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|
24180 |
keep |
turk:
vogel
turk (Q121c Bleijerheide)
|
keep
III-4-1
|
31816 |
keerbeitel |
dekbeitel:
dęk˱bētǝl (Q121c Bleijerheide)
|
De bovenste, niet snijdende beitel van sommige houtschaven die boven op de schaafbeitel bevestigd is. Zie ook afb. 31d. De keerbeitel voorkomt dat er bij het schaven houtvezels uit het hout worden getrokken. Daarom wordt de keerbeitel zo dicht mogelijk tegen de snede van de schaafbeitel geplaatst. [N G, 35c; N 53, 54g; monogr.]
II-12
|
28188 |
keerdeur |
afslietdeur:
āfšlesdyǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
keerdeur:
kiǝrdyǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
keerwetterdeur:
kiǝrwɛtǝrdyǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Luchtdeur waarmee men een luchtstroom van richting kan doen veranderen. [N 95, 215]
II-5
|
28118 |
keergaas |
blaasdraad:
bloǝsdroǝt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III]),
versatzdraad:
vǝrzatsdroǝt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Bekleding die in het ontkoolde pand wordt aangebracht om te verhinderen dat bij het opvullen stenen in de galerij worden geblazen. De term "blaaspapier" werd volgens de invuller uit Q 113 op de mijn Emma gebruikt voor gaas dat met papier was bekleed. De zegsman uit Q 113 die invult voor de mijnen Oranje-Nassau I-IV merkt op dat de "afslag" zaklinnen was, dat was versterkt met draad. [N 95, 563; monogr.]
II-5
|
19664 |
kelder |
kelder:
kɛldər (Q121c Bleijerheide)
|
kelder
III-2-1
|
19750 |
keldergat |
kelderlok:
kɛldərlōͅx (Q121c Bleijerheide)
|
keldergat
III-2-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
ken’ne (Q121c Bleijerheide)
|
kennen
III-1-4
|
28769 |
keper |
keper:
kɛfǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Elk van de balkjes van ongeveer 5 x 7 cm dikte, die op 50 cm afstand van elkaar verticaal over de gordingen worden gespijkerd. Zie ook afb. 49o. [N 54, 175; monogr.; div.]
II-9
|