29111 |
keren |
draaien:
drīǝnǝ (Q121c Bleijerheide),
keren:
kīrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
I-1, II-7
|
28018 |
kerf |
kerf:
kęrf (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kɛrf (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Een inham in de koollaag ter breedte van het pand, vanwaaruit de houwer de kool evenwijdig aan de splijtvlakken kan afbouwen. Zie ook het lemma Inkerven. [N 95A, 11; monogr.; Vwo 256; Vwo 394; Vwo 395; Vwo 503]
II-5
|
23214 |
kerk |
kerk:
häe woar tse vruch in de kirch (Q121c Bleijerheide)
|
te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kir^khóf (Q121c Bleijerheide),
mussenbandje:
meusjebentsje (Q121c Bleijerheide)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
33537 |
kers, zoete soorten |
kers:
kieësj (Q121c Bleijerheide)
|
kers
I-7
|
33539 |
kersenbloesem |
kersenbloei:
kieë’sjeblui (Q121c Bleijerheide)
|
kersebloesem
I-7
|
20703 |
kersenpannenkoek |
kersenkoek:
kieësje-koch (Q121c Bleijerheide)
|
Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33541 |
kersenpit |
kersenkern:
kieë’sjekeer (Q121c Bleijerheide)
|
kersepit
I-7
|
27690 |
ketelhuis |
ketelhuis:
kɛsǝlhūs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Plaats waar de stoomketels van de mijn zich bevinden. Zij produceren stoom voor de aandrijving van generatoren en persluchtcompressoren. [N 95, 17; monogr.]
II-5
|
19545 |
ketsgereedschap |
zènder (d.):
tsünder (Q121c Bleijerheide)
|
slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)]
III-2-1
|