33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šesǝ (Q121c Bleijerheide)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
17764 |
kies |
baktand:
bakzank (Q121c Bleijerheide),
bàktsàngk (Q121c Bleijerheide)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
keuzen:
keu’ze (Q121c Bleijerheide)
|
traag eten
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
nazetig:
na’zetieg (Q121c Bleijerheide),
nazig:
na’zieg (Q121c Bleijerheide)
|
kieskeurig bij het eten
III-2-3
|
30556 |
kiezelbak |
zinken kiezelbak:
tseŋkǝ kizǝlbak (Q121c Bleijerheide)
|
Bak die op het platte dak wordt geplaatst om te voorkomen dat tijdens regen het losliggende grind van de dakbedekking in de afvoer spoelt. [N 64, 155e]
II-9
|
18893 |
kiezen |
whlen (du.):
weële (Q121c Bleijerheide)
|
kiezen
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kruts:
kröatsj (Q121c Bleijerheide)
|
kikvors
III-4-2
|
24309 |
kikkervisje |
koelkop:
koel’kop (Q121c Bleijerheide)
|
dikkopje
III-4-2
|
17600 |
kin |
kin:
kin (Q121c Bleijerheide),
kìn (Q121c Bleijerheide)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kink (Q121c Bleijerheide)
|
kind [DC 03 (1934)]
III-2-2
|