24867 |
klaverzuring |
zuurklee:
zoer’klieë (Q121c Bleijerheide)
|
klaverzuring
III-4-3
|
18171 |
kledij, kleren |
kledage:
kleij-aasj (Q121c Bleijerheide),
kleren:
kleiër (Q121c Bleijerheide),
t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]:
klei-er (Q121c Bleijerheide)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27668 |
kleedlokaal |
waskouw:
waškaw (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
waškǫw (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De ruimte waar men zich kon verkleden en ook kon wassen blijkens woordtypen als "waskouw", "badlokaal" en "bad". Volgens de informant van Q 111 sprak men vroeger van "waskouw" en later van "badlokaal". [N 95, 7; monogr.]
II-5
|
27669 |
kleerhaak |
haak:
hōǝk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
klederhaak:
klęjǝrhoǝk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De haak waaraan de mijnwerker zijn kleren en mijnkleding kan ophangen. Door middel van een ketting en een katrolsysteem hangt alle kleding hoog in de lucht. Bij het begin van de dienst laat de arbeider zijn haak neer, haalt er zijn mijnkleding vanaf en hangt er zijn dagelijkse kleding aan op. Daarna trekt hij de haak weer op en sluit de ketting af met een hangslot. In de mijnen van Eisden, Zwartberg, Waterschei, Winterslag en Zolder kent men dit systeem van opbergen niet: daar stopt men zijn spullen in kasten. [N 95, 56; N 95, 57; monogr.]
II-5
|
19389 |
kleerhanger |
klederhaak:
kleͅi̯ərhoͅak (Q121c Bleijerheide),
klęjǝrhoak (Q121c Bleijerheide)
|
Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.] || kleerhanger
II-7, III-2-1
|
19677 |
kleerkast |
klederschap:
kleͅi̯əršāf (Q121c Bleijerheide)
|
kleerkast
III-2-1
|
24446 |
kleerluis |
klederluis:
idiosyncr.
kleier-lōēs (Q121c Bleijerheide)
|
kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28709 |
kleermaker |
snijder:
šnīdǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
28710 |
kleermaker - smaadnamen, bijnamen |
de mek-mek-mek:
dǝr męk-męk-męk (Q121c Bleijerheide)
|
Scheld- of spotnamen en bijnamen voor de kleermaker. [N 59, 197c]
II-7
|
28715 |
kleermakersbedrijf |
snijderij:
šnīdǝrē̜j (Q121c Bleijerheide)
|
Algemene benaming voor het kleermakersbedrijf. [N 59, 202b; monogr.]
II-7
|