25404 |
krabber |
kretser:
krɛtsǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
, ... [Domaniale]
Q121c Bleijerheide),
schrap:
šrap (Q121c Bleijerheide)
|
Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.] || Werktuig waarmee metaal vóór het solderen wordt schoongekrabd. Met name bij reparatiewerkzaamheden aan zink dient de oppervlakte van het materiaal eerst met behulp van een krabber te worden gereinigd omdat het soldeer op vuil en ingevreten zink niet vertint. Voor deze werkzaamheden wordt vaak een verfkrabber gebruikt. Zie ook afb. 191 en het lemma "verfkrabber" in Wld II.9, pag. 203. [N 33, 202; N 64, 15a] || Werktuig, bestaande uit een driehoekige plaat die loodrecht aan een steel is bevestigd. Met de krabber kunnen stenen en kolen bij elkaar geschraapt worden om op deze wijze het scheppen te vergemakkelijken. [N 95, 760 add.; monogr.]
II-1, II-11, II-5
|
28904 |
kragenblok |
kragenblok:
krājǝblok (Q121c Bleijerheide),
schouderblok:
šǫwǝrblok (Q121c Bleijerheide)
|
Voor het strijken van de kraag gebruikt men het kragenblok. Het kragenblok dient ook voor het inpersen van borststukken, het gladmaken van korte vlakten en het platpersen van kleine naden (Gerritse, pag. 34). De informant van L 417 zegt de kragen op de tafel te strijken. De informant van Q 83 vermeldt dat het heel lang geleden is dat hij een kragenblok heeft zien gebruiken. Er bestaan alleen houten kragenblokken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ.' [N 59, 19e]
II-7
|
20739 |
krakeling |
brezel (du.):
britsel (Q121c Bleijerheide),
brit’sel (Q121c Bleijerheide)
|
krakeling || Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18372 |
krakende schoen |
krakenschoen:
kraache sjong (Q121c Bleijerheide)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32072 |
kram |
draadklam:
drǭtklam (Q121c Bleijerheide)
|
U-vormig gebogen ijzerdraad die aan beide einden van een punt is voorzien. [N 54, 18; monogr.]
II-12
|
21340 |
kramer |
kramer:
krie-ëmer (Q121c Bleijerheide)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33896 |
krampig |
(het heeft de) kramp:
kramp (Q121c Bleijerheide)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|
24197 |
kramsvogel |
krammesvogel:
kram’mesvoeëjel (Q121c Bleijerheide)
|
kramsvogel
III-4-1
|
27868 |
krans, afslagmijnen |
kopschoten:
kǫpšø̄s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Julia]),
kǫpšø̄ǝs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
kǫpšø̜s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
krans:
krans (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kransschoten:
kransšø̜s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
krantsšø̄ǝs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Julia]),
stootschoten:
štuǝsšø̄s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
štuǝsšø̜s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
štōsšø̄s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
vloerschoten:
fluršø̜s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
vrijstaande schoten:
vręjštoǝndǝ šø̜s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
wandschoten:
waŋkšø̄ǝs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
zijschoten:
zīšø̄ǝs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Julia]),
zoolschoten:
zōlšø̄s (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De buitenste ring of ringen van schoten van een schietfront. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in: A. algemene benamingen voor de buitenste ring of ringen van schoten; B. kransschoten of afslagmijnen die aan de bovenzijde van het front zijn aangebracht; C. kransschoten of afslagmijnen die aan de zijkant van het front zijn aangebracht; D. kransschoten die in de buurt van het vloergesteente zijn aangebracht. Door het feit dat er in de vragenlijst N 95 geen onderscheid is gemaakt tussen vloerschoten en kopschoten van een krans en de gelijknamige schoten die worden geboord bij het schieten van de stok, zijn een aantal woordtypen en varianten uit de groepen B. en D. mogelijk ook van toepassing op de boorgaten van het schietfront van een galerij. [N 95, 434; N 95, 436; N 95, 437; N 95, 438; N 95, 431; monogr.; Vwo 51; Vwo 52; Vwo 189; Vwo 271; Vwo 279; Vwo 452; Vwo 455; Vwo 520; Vwo 521; Vwo 559; Vwo 649; Vwo 751; Vwo 756; Vwo 836]
II-5
|
18476 |
kransbottine |
kransbottine:
kransbottine (Q121c Bleijerheide)
|
Een bottine met een aaneengesloten stuk leer rond de voet. Zie tek. 206f,g. (kransbottine, kranslaarsje?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|