31086 |
leesthaak |
leestehaak:
lę̄stǝhoak (Q121c Bleijerheide)
|
Haak waarmee men de leest uit de opgemaakte schoen trekt. Boven in de leest zit een gat waar de leesthaak in past. Zie afb. 65. [N 60, 141a; monogr.]
II-10
|
33883 |
leewater |
leewater:
lēwasǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|
28291 |
lege wagen |
lege:
lēǝjǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
lege wagen:
lēǝjǝ wān (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
[N 95, 673a; monogr.]
II-5
|
29060 |
legger |
gal:
jal (Q121c Bleijerheide),
platte kraag:
platǝ krāx (Q121c Bleijerheide)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.] || Het liggend deel van een omvallende kraag. [N 59, 123b]
I-9, II-7
|
33409 |
legnest |
legnest:
lē̜ ̞xnē̜ ̞s (Q121c Bleijerheide)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
30465 |
leidekker |
leiendekker:
lęjǝdɛkǝr (Q121c Bleijerheide)
|
De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.]
II-9
|
30525 |
leihaak |
leihaak:
lajhǫak (Q121c Bleijerheide
[(meervoud: lajhø̜ǝk)]
)
|
Gegalvaniseerde of koperen haak waarin een lei wordt gehangen. Zie ook afb. 80. [N 64, 156f]
II-9
|
30527 |
leihamer |
leihamer:
lajhamǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Werktuig gebruikt bij het dekken van leien daken. De kop van de leihamer heeft aan één kant een rond uiteinde en aan de andere kant een scherpe punt om spijkergaten in de leien te kunnen slaan. Zie ook afb. 81. [N 64, 158a]
II-9
|
30308 |
leilat |
deklijst:
dęklī.st (Q121c Bleijerheide)
|
Lat die het onderraam in zijn baan houdt. De leilat wordt op het raamkozijn geschroefd zodat men hem kan afnemen als het onderraam verwijderd moet worden. [N 55, 51]
II-9
|
28251 |
leischoenen |
geleischoenen:
jǝlęjšǫŋ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
leischoenen:
lęjsǫŋ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
strossboomschoenen:
štrǭsbōmšǫŋ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia])
|
Geleidingsschoenen van de schachtkooi die met enige speling om de geleidingsbomen van de schacht sluiten. [N 95, 97; monogr.]
II-5
|