20079 |
lelie (lilium) |
lilie (d.):
lie’lieë (Q121c Bleijerheide)
|
lelie
III-2-1
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
meibloem:
mai’blom (Q121c Bleijerheide),
meiklokje:
mai’klöks-je (Q121c Bleijerheide)
|
lelietje-van-dalen
III-4-3
|
19535 |
lemmer |
scherpe kant:
sjerpe kank (Q121c Bleijerheide)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
28934 |
lengte |
lengte:
lɛŋdǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b]
II-7
|
31651 |
lens zijn |
droog zijn:
dryǝx ˲ziǝ, ˲zen (Q121c Bleijerheide)
|
Gezegd van een pomp die geen water meer geeft. Volgens het Sittards woordenboek (pag. 322) kon dit worden veroorzaakt doordat de klep in de pompzuiger niet goed functioneerde. Daardoor liep het water terug in de pompput en zoog men bij het pompen lucht. Door water in de pomp te gieten, dreef men de lucht onder de zuiger weg en ontstond er een gesloten waterkolom in het pomphuis. [N 64, 135c; N 66, 51c; monogr.]
II-11
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
filou (fr.):
fal’loer (Q121c Bleijerheide),
fie’loer (Q121c Bleijerheide),
schlaue, een - (< du.):
sjlauwe (Q121c Bleijerheide)
|
achterbaks persoon, schurk || slim, sluw
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
leffel (Q121c Bleijerheide),
lɛfəl (Q121c Bleijerheide)
|
lepel || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31924 |
lepelboor |
lepelboor:
lɛfǝlbǫar (Q121c Bleijerheide)
|
Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.]
II-12
|
19556 |
lepelrek |
lepelenbred:
leffelebret (Q121c Bleijerheide),
lɛfələbrɛt (Q121c Bleijerheide)
|
lepelrek || rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kamasje (Q121c Bleijerheide)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|