30365 |
loopslot |
dagslot:
dāxšlǭs (Q121c Bleijerheide)
|
Slot dat alleen van een dagschoot is voorzien die met behulp van een kruk wordt teruggeschoven en bij het loslaten van de kruk door een veer weer in de oorspronkelijke stand terugspringt. [N 54, 103f]
II-9
|
31009 |
loopzool |
halflap:
hoaflap (Q121c Bleijerheide),
loopzool:
lofzoal (Q121c Bleijerheide)
|
De onderste zool die het tredvlak vormt en in lengte de helft van de binnenzool is. [N 60, 93]
II-10
|
18455 |
loopzool [wld ii.10, p. 42] |
looplap:
loaflep (Q121c Bleijerheide),
loopzool:
loofzoal (Q121c Bleijerheide)
|
De onderste zool die het tredvlak vormt en in lengte de helft van de binnenzool is? (buitenzool, loopzool, onderzool, halfzool, halflap?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
29089 |
loos knoopsgat |
blind knooplok:
bleŋk knōflox (Q121c Bleijerheide)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
34545 |
lopen, gezegd van eenden |
waggelen:
wagǝlǝ (Q121c Bleijerheide)
|
[N 70, 2; monogr.]
I-12
|
19500 |
loper |
klazeman:
kloͅazəman (Q121c Bleijerheide)
|
loper (om deur open te maken)
III-2-1
|
18697 |
losse linnen halsboord |
losse kraag:
losse kraag (Q121c Bleijerheide)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
losse manchet:
losse manchet (Q121c Bleijerheide)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30454 |
losse veer |
valse veer:
valšǝ vēr (Q121c Bleijerheide)
|
Los latje waarmee twee vloerdelen, die aan beide zijden een groef hebben, met elkaar verbonden kunnen worden. [N 54, 132g]
II-9
|
28253 |
losvloer |
hängebank:
hɛŋǝbaŋk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De plaats waar de mijnwagens uit de liftkooi worden gelost. Bij de hoofdschachten bevindt zich de losvloer in de schachttoren, bij blinde schachten is de mijngang die bij het bovenste gedeelte van de schacht uitloopt meteen de losvloer (Vanwonterghem pag. 187). [N 95, 691; monogr.; Vwo 484; Vwo 655; Vwo 767]
II-5
|