31744 |
magazijn, bergruimte |
magazijn:
majazī.n (Q121c Bleijerheide)
|
De afdeling in een timmermakersbedrijf waarin verschillende benodigdheden, zoals lijm, spijkers en minder gebruikelijk gereedschappen, liggen opgeslagen. In Bilzen (Q 83) werd dit materiaal opgeslagen in het werkhuis (wɛrkǝs).' [N 55, 178a]
II-12
|
27248 |
magazijnmeester |
magazijnmeester:
majazīnmēstǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
magazijnsmeester:
majǝzīnsmēstǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Wilhelmina])
|
Opziener over hetgeen in een magazijn boven- en ondergronds voorhanden is. Het woordtype "chef-catrîye" is specifiek van toepassing op de magazijnmeester van een ondergronds magazijn (Vanwonterghem pag. 90). [N 95, 160; Vwo 231; monogr.]
II-5
|
28395 |
magere kool |
huisbrandkool:
hūsbrantkoǝl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
magerkool:
mājǝrkoǝl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Steenkool met tien tot veertien procent vluchtige bestanddelen. [N 95, 460; monogr.]
II-5
|
32984 |
mais |
turks(e) weit:
tørkesǝr wēs (Q121c Bleijerheide)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33822 |
mak |
gemakkelijk:
jǝmɛxlix (Q121c Bleijerheide)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
26042 |
makelaar |
koning:
kø̜nek (Q121c Bleijerheide)
|
Verticaal in de top van de kap aangebracht stuk hout dat dient tot ondersteuning van de nok. De makelaar verbindt het midden van de hanebalk met de top van het gebint. Zie ook afb. 49k. [N 54, 162; div.]
II-9
|
19110 |
maken |
maken:
maachə (Q121c Bleijerheide)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
26458 |
mal |
gewelfcirkel:
jǝwølǝfserkǝl (Q121c Bleijerheide),
model:
modɛl (Q121c Bleijerheide),
sjabloon:
šablōn (Q121c Bleijerheide)
|
Boogvormig uitgezaagd plankje dat wordt gebruikt bij het vervaardigen van een gewelfd plafond. [N 54, 144b] || Elk van de twee stukken karton, als model gebruikt bij het uitsnijden van de leerhelften voor het haamkussen of kussenleder. [N 36, 15a; Li 1963, 53]
II-10, II-9
|
20969 |
mals |
mangs:
maŋs (Q121c Bleijerheide)
|
Goedgelooid, zacht, lenig, buigzaam, gezegd van leer. [N 60, 9]
II-10
|
30836 |
mals, goedgelooid leer |
lijmleer:
līmlę̄r (Q121c Bleijerheide)
|
Goedgelooid, zacht, lenig, buigzaam leer. [N 60, 9]
II-10
|