25646 |
meel dat gebruikt wordt voor peperkoekdeeg |
gewoon meel:
gewoon meel (Q121c Bleijerheide)
|
[N 29, 88a; N 29, 88b]
II-1
|
24421 |
meelmijt |
meelworm:
idiosyncr.
mâèlworm (Q121c Bleijerheide)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25478 |
meelopslagplaats |
magazijn:
māgǝziŋ (Q121c Bleijerheide),
meelkamer:
mē̜lkāmǝr (Q121c Bleijerheide),
meelzolder:
mē̜lzøldǝr (Q121c Bleijerheide)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
meël’wórm (Q121c Bleijerheide),
idiosyncr. wordt gebruikt als lekkernij voor gevangen merels
mäelworm (Q121c Bleijerheide)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)] || meelworm
III-4-2
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
twee schuppen diep (omgraven):
tswɛi̯ šøpǝ dēp (Q121c Bleijerheide)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
27914 |
meesondersteuning |
meesbouw:
mēsbǫ.w (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Houten ondersteuning bestaande uit twee van een mees voorziene houten stijlen en een halfhout dat als kap wordt gebruikt. [N 95, 320; monogr.]
II-5
|
28066 |
meester-opzichter |
vaarstijger:
fārštīgǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
vārštījǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Op elke verdieping is een chef-opzichter of meester-opzichter aangesteld. Hij voert het bevel over de opzichters. [N 95, 127; monogr.; N 95, add.; Vwo 235]
II-5
|
28006 |
meesterhouwer |
meesterhouwer:
mēstǝrhø̜jǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
oberhouwer:
ōbǝrhawǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Leider van een groepje arbeiders. Hij heeft veelal het toezicht over de nachtdienst. Volgens de informant van Q 15 kon de meesterhouwer toegevoegd worden aan een opzichter in de afdeling. Hij was dan meesterhouwer-hulpopzichter. Ook een vervoersregelaar-telefonist kon een meesterhouwer zijn. Zie ook het lemma Regelaar Vervoer. [N 95, 149a; monogr.; div.]
II-5
|
30819 |
meesterknecht |
meesterknecht:
mēstǝrknē̜ǝt (Q121c Bleijerheide),
mę̄stǝrknęǝt (Q121c Bleijerheide)
|
De eerste knecht of onderbaas. [N 60, 217d] || Voorman in een timmerbedrijf. De meesterknecht staat aan het hoofd van een groep timmermansknechten. Hij verdeelt de werkopdrachten en ziet toe dat het werk goed uitgevoerd word. [N 55, 172b]
II-10, II-12
|
31342 |
meetlat, duimstok |
meetlat:
mē̜slats (Q121c Bleijerheide),
zollstock:
tsǫlštǫk (Q121c Bleijerheide)
|
Een in centimeters en/of duimen (inches) verdeelde maatstok van hout of metaal. Het woordtype zollstock (Q 116, Q 121c) duidt een vouwbare meetlat ter lengte van een meter of meer aan die men in de broekzak kan opbergen. Zie ook afb. 74. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3; monogr.]
II-11
|