27527 |
mijnschade |
bergscha:
bɛrxšā (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
de kuil deronder:
(daar is) dǝ kul droŋǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
de kuil onder het huis:
dǝ kul oŋǝr ǝt hūs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
mijnschade:
mijnschade (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia])
|
Schade, bij voorbeeld aan huizen, veroorzaakt door het ondergrondse mijnwerk. Het kolen delven heeft tot gevolg dat de bodem zakt waardoor scheuren ontstaan in gebouwen. [N 95, 931]
II-5
|
27549 |
mijnschoenen |
schoenen:
šǫŋ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I])
|
Schoenen met ijzerbeslag en stalen neuzen. De afkorting "W.I.M." in het woordtype "W.I.M.-schoenen" (L 426) staat voor "Werkplaatsen voor Invalide Mijnwerkers der Staatsmijnen. [N 95, 63; N 95, 884; monogr.]
II-5
|
27534 |
mijnspook |
berggeest:
bɛrxjēs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Wilhelmina])
|
Legendarische figuur optredend in veel mijnwerkerssagen. De mijnwerkers waren gevoelig voor bijgeloof (Dieteren 1984, pag. 33). In de mijnen heerste volgens de legendes een oude boze God die de naam Kaspar droeg. Kaspar kon het moeilijk verkroppen dat mensenhanden zijn rijke kolenvoorraad weghaalden. Zijn toorn uitte hij vaker door in één klap kolenpijlers in elkaar te drukken. Lochtman (pag. 46) relativeert het bestaan van dergelijke geesten. Zelfs de oudste generatie die hij ondervroeg, heeft nooit in zo''n geest geloofd. Soms werd een nieuweling aan het schrikken gebracht door een verdraaide stem of verklede gestalte van een der oudere arbeiders, die dan het mijnspook moest representeren. Mogelijkerwijze hebben oudere generaties dan de nu nog levende wel geloofd in het mijnspook. De informant van Q 3 vermeldt dat er geen sprake was van een mijnspook of iets dergelijks. [N 95, 914; monogr.]
II-5
|
28329 |
mijnspoor |
licht gleis:
līǝt jǝlajs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
licht spoor:
līǝt špōr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
locomotiefspoor:
lokomotīfšpōr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
machinespoor:
mašīnǝšpōr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
zwaar gleis:
šwoǝr jǝlajs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
zwaar spoor:
šwoǝr špōr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Het spoor waarover het vervoer van kolen, stenen en materiaal in het ondergrondse bedrijf plaatsvindt. In dit lemma is een onderscheid gemaakt tussen spoor in het algemeen, licht spoor en zwaar spoor, al naar gelang het aantal kilo''s dat per meter spoor wordt gemeten. Zwaar spoor wordt gebruikt op plaatsen waar vervoer met locomotieven plaatsvindt. De opgave "smalspoor" uit Q 113 voor de mijn Emma duidt op de breedte van het spoor, namelijk 60 cm. Omdat spoor altijd bestaat uit twee spoorstaven, zijn in dit lemma enkelvoudige en meervoudige begrippen terug te vinden. [N 95, 698; N 95, 699; monogr.; Vwo 671; Vwo 727]
II-5
|
28330 |
mijnspoor aanleggen |
gleis aanleggen:
jǝlajs ālɛqǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
schenen aanleggen:
šɛnǝ ālɛqǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
spoor aanleggen:
špōr ālɛqǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
spoor legen:
špōr lēǝjǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
[N 95, 696]
II-5
|
28134 |
mijnverzakking |
moelde:
molt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
zak in de strek:
zak en dǝ štrɛk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Verzakking binnen het gangenstelsel. [N 95, 932]
II-5
|
28290 |
mijnwagen |
kolenwagen:
koǝlǝwān (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kolenwagentje:
koǝlǝwēǝnšǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
kuilwagen:
kulwān (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kuilwagentje:
kulwēǝnšǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Vierwielig ijzeren spoorwagentje met speciale vorm waarin kolen en stenen over rails kunnen worden vervoerd. De "birouche" is een kleinere uitvoering van het mijnwagentje. De "komfaat" uit Q 121 was een extra grote mijnwagen die op de Domaniale mijn tot ongeveer 1906 werd gebruikt bij het schachtvervoer. Op een ondergronds gelegen laadpunt werden de kolen vanuit kleine wagens, die in de lage galerijen reden, overgeladen in de grotere "komfaten". Deze werden dan op de kooi geduwd om naar bovengronds te worden vervoerd (Lochtman pag. 191). Het woordtype "afgebrande" werd op de mijn Maurits gebruikt voor een halve grote wagen (Loontjens pag. 30). [N 95, 671; monogr.; Vwo 111; Vwo 114; Vwo 116; Vwo 202; Vwo 515]
II-5
|
27219 |
mijnwerker |
bergmann:
bɛrxman (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
kolenhannesje:
koǝlǝhɛnǝsjǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
koler:
kø̣ǝlǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
kuilman:
kulman (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
kuilpiet:
kulpit (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
De algemene benaming voor mijnwerker ondergronds en bovengronds. Naast de neutrale benamingen is er een aantal dat een bepaalde gevoelswaarde heeft. Al naargelang de gebruikssituatie drukt men daarmee scherts, spot, kameraadschappelijkheid en schelden uit. Een ander aantal heeft het karakter van bijnamen. Het is moeilijk om deze categorieēn van benamingen exact af te bakenen. Zo kon "kuilpiet" zowel een populaire benaming zijn als een scheldbenaming. De normale betekenis van "kompel" is vriend of maat, maar in de Belgische mijnen werd het in het algemeen in een negatieve betekenis gebruikt. Het woord "balt" slaat op Baltische mijnwerkers die na de Tweede Wereldoorlog in de Limburgse mijnen zijn komen werken. Het wordt als scheldwoord gebruikt (Vanwonterghem pag. 55). "Pieren" was de naam voor de mijnwerkers die uit Maastricht kwamen. [N 95, 115; monogr.; Vwo 64; Vwo 88; Vwo 187; Vwo 227; Vwo 436; Vwo 444; Vwo 516; Vwo 554; Vwo 640; Vwo 861]
II-5
|
27593 |
mijnwerkershuis |
kuilhuis:
kulhūs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 41a; N 95, 41b]
II-5
|
27592 |
mijnwerkerskolonie |
kuilkolonie:
kulkǫlǝni (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Wijk of deel van een wijk bestaande uit eenvoudige mijnwerkerswoningen. Volgens de informant uit Q 15 kwam de "kolonie" in Nederlands Limburg in de Westelijke Mijnstreek slechts sporadisch voor; hem was alleen Geleen-Lindenheuvel bekend. Bij het uitspreken van kolonie valt de klemtoon op de laatste lettergreep. Een aantal woordtypen duidt op bepaalde woonwijken met name in de Oostelijke Mijnstreek in Nederlands Limburg. [N 95, 41c; Vwo 244; Vwo 803; monogr.]
II-5
|