30012 |
mortelmaker |
handlanger:
[handlanger] (Q121c Bleijerheide)
|
De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.]
II-9
|
30013 |
mortelmolen |
kalkmolen:
kalǝkmø̜lǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.]
II-9
|
30007 |
mortelplaats |
spijsplaat:
špīsplāt (Q121c Bleijerheide)
|
De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.]
II-9
|
30010 |
mortelschop |
spijsschup:
špīsšøp (Q121c Bleijerheide)
|
Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.]
II-9
|
24603 |
mos (alg.) |
mos:
moos (Q121c Bleijerheide)
|
mos
III-4-3
|
20923 |
mossel |
mossel:
mó’sjel (Q121c Bleijerheide)
|
mossel
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mós’terd (Q121c Bleijerheide)
|
mosterd
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (Q121c Bleijerheide)
|
mot
III-4-2
|
28350 |
motorgoot |
antriebrutsche:
antrīprutš (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
antriebsplaat:
antrīpsplāt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
betriebsrutsche:
bǝtrīpsrutš (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Transportgoot waarop de beweging van de schudgootmotor wordt overgebracht. Een motorgoot is doorgaans een versterkte goot die aan de onderkant voorzien is van een zogenaamde slof met boutgaten. De slof dient om de verbinding met de motor tot stand te brengen. [N 95, 625; Vwo 3; Vwo 17; Vwo 84]
II-5
|
28347 |
motorraam |
ijzeren raam:
īsǝrǝ rām (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
motorraam:
motǝrrām (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
motorraam met spindel en pan:
mōtǝrrām met špindǝl ɛn pa.n (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
IJzeren raam waarop de motor van een schudgoot met bouten bevestigd kan worden. [N 95, 616]
II-5
|