id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30960 | omboeken | bovenwerk maken: boavǝwɛrk māxǝ (Bleijerheide), omboeken: ømbukǝ (Bleijerheide) | Het omvouwen en vastlijmen van de randen van het leerwerk. [N 60, 52] II-10 |
29086 | omboorden | boorden: bøǝdǝ (Bleijerheide), omboorden: ømbøǝdǝ (Bleijerheide), paspeleren: paspolīrǝ (Bleijerheide), paspǝlērǝ (Bleijerheide) | Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW] II-7 |
27781 | ombraak | ombrok: ømbrox (Bleijerheide [(Domaniale)] [Laura, Julia]) | Een gang om de hoofdschacht dienend voor het omleiden van het vervoer. [N 95, 185; N 95, 695; N 95, add.; Vwo 251; Vwo 548; Vwo 552; monogr.] II-5 |
33664 | omheinde wei | afgepaalde wei: āfjǝpø̜ǝldǝ węi̯ (Bleijerheide) | Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.] I-8 |
19711 | omheining | tuin: tsū.n (Bleijerheide), tsūn (Bleijerheide) | De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.] || omheining I-8, III-2-1 |
28370 | omkeerrol | keerrol: kiǝrrǫl (Bleijerheide [(Domaniale)] [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), spanwagen: španwān (Bleijerheide [(Domaniale)] [Eisden]) | Rol aan het eind van de bandtransporteur waarover de band weer wordt teruggevoerd. [N 95, 642; monogr.] II-5 |
25652 | omkeren | omdraaien: ømdrīǝnǝ (Bleijerheide) | Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.] II-1 |
31488 | omkralen | zink krollen: zeŋk krǫlǝ (Bleijerheide) | Met behulp van de kraalmachine een kraal aan plaatmateriaal buigen. [N 64, 13d] II-11 |
31036 | omloper | omloop: ømlōf (Bleijerheide) | Het riempje dat, na geschift of geschalmd te zijn, in hoefijzervorm met tacks wordt vastgeslagen en op welke basis men de hak laag voor laag opbouwt. De hiel van de voet is van onderen bol, zodat de hak daar enigszins hol moet zijn. Deze lichte welving wordt bereikt door als bovenste laag van de hak een plat afgeschifte reep leer rondom te leggen in de vorm van een hoefijzer (Liedmeier, pag. 18). Zie afb. 51. [N 60, 128a] II-10 |
18429 | omslag [wld ii.7, p.82] | omslag: ömsjlaag (Bleijerheide) | Hoe noemt U de omslag? [N 62 (1973)] III-1-3 |