29064 |
ondermouw |
ondermouw:
oŋǝrmǫw (Q121c Bleijerheide)
|
Gedeelte van een tweedelige mouw dat zit aan de kant van het lichaam. Verschillende informanten noemen de ondermouw het onderste gedeelte van de mouw (L 282, Q 99*) of het gedeelte van de mouw onder de oksel (L 265, L 298a, L 299). Zie afb. 49. [N 62, 34c; MW]
II-7
|
18421 |
ondermouw [wld ii.7, p.84-85] |
ondermouw:
ongermouw (Q121c Bleijerheide)
|
Hoe noemt U de ondermouw (oksel?). Wat bedoelt U daarmee? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
30299 |
onderraam |
ondervleugel:
oŋǝrvlyǝjǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Het onderste, beweegbare gedeelte van een schuifraam. [N 55, 39b]
II-9
|
30281 |
onderregel |
onderstuk:
oŋǝrštøk (Q121c Bleijerheide)
|
De onderste horizontale plank van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26d; monogr.]
II-9
|
18315 |
onderrok |
onderrok:
ongerrok (Q121c Bleijerheide)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30430 |
onderslagbalk |
draagbalk:
drāx˱balǝk (Q121c Bleijerheide),
drager:
drɛǝjǝr (Q121c Bleijerheide),
opvanger:
op˲vɛŋǝr (Q121c Bleijerheide)
|
De balk die ter versteviging haaks onder een balklaag doorloopt. [N 54, 119a; N 54, 119b]
II-9
|
32757 |
onderspitten |
ondergraven:
oŋǝrjrāvǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Plantenresten, (groen)mest, onkruid e.d. spittend onder de grond werken. Van onderspitten is vooral sprake, als men - zonder af te hakken of af te scheppen - de grond ineens omsteekt. Elke spade grond wordt dan zo gedraaid, dat de begroeide bovenkant ervan onder in de voor terecht komt. [monogr.; div.]
I-1
|
32661 |
onderstaart |
kruisstuk:
krytsštøk (Q121c Bleijerheide)
|
De onderstaart is het achterste verbindingsstuk tussen de ploegboom en de onderbalk. Naar boven toe loopt de onderstaart uit in de ploegstaart. [N 11, 31.I.i; N 11A, 84f]
I-1
|
33941 |
onderstangen |
gebitstangen:
jǝbesštaŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De twee naar onder stekende ijzeren delen van een bit dat gebruikt wordt om meer druk op de bek van het paard te kunnen uitoefenen. [N 13, 48]
I-10
|
33065 |
onderste band van de schoof |
onderste band:
øŋǝštǝ [band] (Q121c Bleijerheide)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22a]
I-4
|