18388 |
overschoen |
overschoen:
övversjong (Q121c Bleijerheide)
|
Een schoen die over een andere aangetrokken wordt bij regenachtig weer? (overschoen?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
25065 |
overschot, restant |
rest:
res(t) (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide)
|
overschot, restant
III-4-4
|
30206 |
overspanning, spanwijdte |
spanning:
španuŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De afstand tussen twee tegenover elkaar liggende muren van een bouwwerk. Zie ook afb. 49c. [N 54, 152]
II-9
|
28976 |
overstikken |
dobbel stikken:
dubǝl štekǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9]
II-7
|
19771 |
overtrek |
bedtog:
bɛttsox (Q121c Bleijerheide),
tijk:
tsex (Q121c Bleijerheide)
|
overtrek || tijk, overtrek
III-2-1
|
28293 |
overvolle wagen |
overvolle:
øvǝrvǫlǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Een overvolle wagen leverde volgens de invuller uit Q 121 een extra premie op voor de laadjongen. [N 95, 673 add.]
II-5
|
30551 |
overzetband |
zinken winkel:
tseŋkǝ weŋkǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Band van zink tussen een plat dak en de aangrenzende muren. [N 64, 152d]
II-9
|
33742 |
paal van de weideafrastering |
weidepaal:
węi̯ǝpoal (Q121c Bleijerheide)
|
De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
30060 |
paalfundering |
fondament op palen:
fundamɛnt˱ op pø̜̄l (Q121c Bleijerheide)
|
Fundering waarbij het metselwerk steunt op houten platen en kespen die door ingeheide palen gedragen worden. Onder 'kespen' verstaat men oplegstukken die dwarsliggend op de koppen van de heipalen bevestigd zijn. Zij dragen de vloer waarop gemetseld wordt. Een fundering op palen wordt toegepast, wanneer de vaste grondslag voor het bouwwerk op grotere diepte dan 4 m beneden het maaiveld ligt. Uit de opmerkingen van de invullers uit L 210, L 320a, L 330, Q 99*, Q 113, Q 193 en Q 194 bleek, dat de paalfundering in met name Nederlands Limburg niet gebruikelijk was. [N 31, 4a]
II-9
|
29635 |
paard |
paard:
pē̜ǝt (Q121c Bleijerheide)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|