27740 |
plooirug |
zadel:
zadǝl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Doordat de koollagen hun oorspronkelijke horizontale ligging hebben verloren, krijgen ze een bepaalde helling. Plooiingen van de laag waarbij de samenhang niet is verbroken, worden zadel en kom genoemd (MBK I pag. 20). Verloopt de plooiing naar boven, dan spreekt men van een zadel of plooirug. [N 95, 841; monogr.]
II-5
|
29417 |
plooitang |
omzettang:
omzɛts-tsaŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Tang met twee dwars op de tangbenen staande, brede, platte bekken waarmee metalen platen in een rechte lijn gebogen kunnen worden. Zie ook afb. 172a-b. De tang wordt vooral voor klein buigwerk gebruikt, bijvoorbeeld als men op karwei is. Vuylsteke (pag. 113) kent het woord plooitang ook voor een dubbele ijzeren staaf waartussen men metalen plaat kan buigen. Vgl. hiervoor ook afb. 172c-e. [N 33, 167; N 33, 170; N 64, 9]
II-11
|
31679 |
plug |
plug:
pløx (Q121c Bleijerheide),
stop:
što̜p (Q121c Bleijerheide)
|
Kleine schroefbout met vierkante kop die wordt gebruikt voor het afsluiten van een buis. De plug wordt, in tegenstelling tot de kap, niet op, maar in het uiteinde van de buis vastgeschroefd. Zie ook afb. 270 en het lemma ɛkapɛ.' [N 64, 118e]
II-11
|
19609 |
po, nachtspiegel |
kamerpot:
kamərpoͅt (Q121c Bleijerheide),
nachtgeschier:
nātjəšīr (Q121c Bleijerheide)
|
nachtspiegel
III-2-1
|
31083 |
poetsborstel |
wichsborstel:
wiksbyštǝl (Q121c Bleijerheide)
|
De borstel voor het poetsen. [N 60, 143b]
II-10
|
18544 |
pofbroek |
pompboks:
poem-boks (Q121c Bleijerheide),
pomp-boks (Q121c Bleijerheide)
|
een plusfour (pofbroek, drollenvanger, bugelbroek) [N 59 (1973)] || plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21078 |
poffen |
plakken:
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 203): plakke, op de pof kopen.
plakke (Q121c Bleijerheide),
poffen:
poeffe (Q121c Bleijerheide),
pufǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)] || Gezegd van de vloer van een mijngang die door de druk omhoog komt. De invuller uit Q 15 merkt hierover voor de mijn Maurits op dat het "zwellen" vooral voorkwam, wanneer het vloergesteente van de gang zachter was dan het dakgesteente. [N 95, 388; N 95, 932; N 95, 387; monogr.; Vwo 456; Vwo 612; Vwo 721; Vwo 860]
II-5, III-3-1
|
20762 |
poffertje |
poffeltje:
püffelsje (Q121c Bleijerheide)
|
Poffertje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18420 |
pofmouw |
pofmouw:
poef-mouw (Q121c Bleijerheide),
pofmouw (Q121c Bleijerheide),
Aan schouder gerijgd en nabij elleboog aansluitend.
poefmouw (Q121c Bleijerheide),
Lange mouw, boven geplooid en onder aansluitend (schinkel-ärmel) bij moeders bruidskleed (1896).
puntmouw (Q121c Bleijerheide)
|
Mouw met een bolstaande plooi. [N 62, 34b; MW; monogr.] || pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)] || Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
19418 |
poken |
oprakelen:
opriəkələ (Q121c Bleijerheide),
opstokelen:
opštøxələ (Q121c Bleijerheide),
rakelen:
røͅakələ (Q121c Bleijerheide),
stokelen:
štøxələ (Q121c Bleijerheide)
|
oppoken, opstoken || oprakelen, opporren || poken || poken, rakelen
III-2-1
|