31049 |
rasp, vijl |
raspel:
raspǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Gereedschap dat men gebruikt voor het raspen of vijlen. Ten aanzien van rasp of vijl merkt Dierick (pag. 85) op: De rasp dient om de talons en den boord der zolen effen te raspen wanneer ze met het mes geschrood en op den noodigen vorm gebracht zijn. De rasp mag niet te grof zijn om de sporen van het raspen niet te diep in talon en lijksel te printen. De vijl heeft men noodig voor genageld werk om de nagels van zolen en talons effen te vijlen en de luistervijl voor het vereffenen der zolen na het afschrepen van den nerf." Zie afb. 53 en 54. [N 60, 118b; monogr.]
II-10
|
31882 |
raspen, grof vijlen |
vortraspelen:
vutraspǝlǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Een stuk hout met een houtrasp of een grove houtvijl een eerste, ruwe bewerking geven. [N 53, 158a; monogr.]
II-12
|
31424 |
ratelbooromslag |
booromslag met krik:
bǫarømšlāx met krek (Q121c Bleijerheide),
knar:
knar (Q121c Bleijerheide)
|
Booromslag die na een halve draai teruggedraaid kan worden zonder dat het boorijzer meedraait. In de boorhouder is daartoe een tandwieltje aangebracht, dat tijdens het boren een ratelend geluid maakt. De ratelbooromslag wordt gebruikt op plaatsen, waar het niet mogelijk is de zwengel volledig rond te draaien, bijvoorbeeld in hoeken. Zie ook afb. 82. [N 53, 161c; N 53, 173a]
II-12
|
20529 |
rauw |
ongekookt:
ónjekaochd¯ jeet óch durch ¯t laoch: vieze varkens worden niet vet
ónjekaochd’ (Q121c Bleijerheide),
rauw:
Rüe eëpel
rüe (Q121c Bleijerheide),
Rüe vleesj
rüe (Q121c Bleijerheide)
|
ongekookt || rauw
III-2-3
|
30438 |
raveelhout |
raveelbalk:
ravēlbalǝk (Q121c Bleijerheide)
|
Houten dwarsbalk waaraan de ingekorte balken van een balklaag zijn bevestigd. Zie ook afb. 71. [N 54, 121b]
II-9
|
30437 |
raveling |
ravelen:
ravēlǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Constructie in een balklaag waarmee niet van muur tot muur doorlopende balken ondervangen kunnen worden. Ravelingen worden onder meer aangebracht bij schoorstenen en trapopeningen. Zie ook afb. 71. Bij een raveling wordt aan het uiteinde van de ingekorte balken een houten dwarsbalk bevestigd die met zijn uiteinden haaks op de van muur tot muur doorlopende balken wordt vastgemaakt. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'Raveelhout' en 'Intanden'. [N 54, 121a]
II-9
|
31205 |
rawlplugbeitel |
rawlplugbeitel:
rawǝlpløx˱bēsǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Ronde beitel waarmee het gaatje voor een rawlplug wordt gemaakt. Zie ook afb. 4. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje van hennep en jute en worden gebruikt bij het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit een harde steensoort zijn opgetrokken. [N 64, 71; N 53, 43b]
II-11
|
19120 |
razend van woede |
brul:
Wat waor deë keël brul
brul (Q121c Bleijerheide),
woest:
wus (Q121c Bleijerheide)
|
woedend || woest, kwaad
III-1-4
|
30411 |
rechte steektrap |
rechte trap:
rēǝtǝ trap (Q121c Bleijerheide)
|
Trap die niet meer dan twee naast elkaar lopende bomen heeft. De rechte steektrap heeft als plattegrond een rechthoek terwijl de voorkanten van de treden alle evenwijdig lopen. Zie ook afb. 69a. [N 55, 124]
II-9
|
33764 |
rechterkant van het paard |
vademekant:
vādǝmǝkaŋk (Q121c Bleijerheide
[(vademe < van de man (weg))]
)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|