30537 |
regenpijp |
kandelpijp:
kandǝlpīf (Q121c Bleijerheide),
kandelröhre:
kandǝlrø̄r (Q121c Bleijerheide)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
25180 |
regenwolkje |
de zon heeft haar scherm op:
(perepluuj op).
de zon hat d⁄r sjirm (Q121c Bleijerheide)
|
regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
pierik:
pir’rek (Q121c Bleijerheide),
regenworm:
idiosyncr.
ráen-worm (Q121c Bleijerheide),
tatter:
ziekte?
tat’tere (Q121c Bleijerheide),
vressem:
vre’sem (Q121c Bleijerheide),
worm:
wórm (Q121c Bleijerheide),
idiosyncr.
worm (Q121c Bleijerheide)
|
dauwworm || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || regenworm, pier || worm || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28260 |
registratiebord |
vorderbred:
vø̄ǝdǝrbrɛt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Bord waarop de produktie wordt bijgehouden. Op de Domaniale mijn bevond het bord zich ondergronds bij de schacht; het werd bijgewerkt door de seingever. [N 95, 681]
II-5
|
31836 |
reien, vlakschaven |
africhten:
āfrextǝ (Q121c Bleijerheide),
snak hobeln:
šnak hubǝlǝ (Q121c Bleijerheide),
vlakken:
vlakǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Hout vlakschaven met de reischaaf. [N 53, 93; N 53, 102; N 53, 107]
II-12
|
17904 |
reiken naar |
reiken naar:
noa jet rikke (Q121c Bleijerheide)
|
grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
31835 |
reischaaf |
langhobel:
laŋkhubǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Zware, lange schaaf met dubbele beitel, waarmee reeds grof bewerkt hout zuiver glad en recht wordt geschaafd. Het schaafblok van een reischaaf is ongeveer 70 tot 80 cm lang, 7 cm breed en 7 cm hoog. Zie ook afb. 36. De reischaaf wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de bovenkant van de duigen van een vat mee glad. [N 53, 61; N E, 35a; N G, 35b; monogr.]
II-12
|
19388 |
rek |
rek:
rɛk (Q121c Bleijerheide)
|
De mate waarin het leer meegeeft bij het rekken. [N 60, 96c]
II-10
|
31011 |
rekblok |
rekblok:
rɛkblǫk (Q121c Bleijerheide)
|
Een houten blok waarop men met de rektang het leer rekt. [N 60, 96b]
II-10
|
31460 |
rekhamer |
bankhamer:
baŋkhamǝr (Q121c Bleijerheide),
rekhamer:
rɛkhamǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Hamer met één of twee afgeronde pennen die dient om bladmetaal op te rekken en in bepaalde vormen te hameren. Zie ook afb. 156 en het lemma "drijven". [N 33, 67; N 64, 40e; N 66, 7e]
II-11
|