21025 |
savooiekool |
groen gemeus:
jrön jemus (Q121c Bleijerheide),
savooi:
sjavouw’ (Q121c Bleijerheide),
savooiekool:
sjavouwe koeël (Q121c Bleijerheide)
|
[N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)] || savooiekool
I-7, III-2-3
|
31806 |
schaaf |
hobel:
hubǝl (Q121c Bleijerheide),
schaaf:
š ̇āf (Q121c Bleijerheide),
šāf (Q121c Bleijerheide)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
hobelspenen:
hubǝlšpīǝnǝ (Q121c Bleijerheide),
schaafspenen:
šāfšpīǝnǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
32270 |
schaafbank, voegbank |
richtblok:
richtblok (Q121c Bleijerheide)
|
Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.]
II-12
|
31815 |
schaafbeitel |
hobelmes:
hubǝlmɛts (Q121c Bleijerheide),
schaafbeitel:
šāf˱bēsǝl (Q121c Bleijerheide)
|
De snijdende beitel van de houtschaaf, die met een spie in het schaafblok vastgeklemd zit en een beetje uitsteekt buiten de schaafzool. Zie ook afb. 31c. Veel schaafbeitels zijn aan de bovenzijde verbonden met een keerbeitel. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 54f; monogr.]
II-12
|
28100 |
schaafketting, schaafkabel |
hobelketten:
hōbǝlkɛtǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
kabel:
kabǝl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
ploegketten:
ploxkɛtǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Julia]),
staaldraadkabel:
štoǝldroǝtkābǝl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De ijzeren ketting of stalen kabel waarmee de schaaf van de koolploeg langs het koolfront heen en weer wordt getrokken. Op de mijn Maurits waren volgens de invuller uit Q 15 zowel schaven als ploegen in gebruik. Een schaaf was soms kleiner dan een ploeg. In zo''n geval liet men meerdere schaven langs het front lopen. Deze waren onderling verbonden met een staalkabel. De ploeg daarentegen was zwaarder en werd daarom voortbewogen door middel van een ketting. [N 95, 602; monogr.; N 95, 663]
II-5
|
31870 |
schaafmachine |
schaafmachine:
šāfmašiŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De algemene benaming voor de machine waarmee hout mechanisch wordt geschaafd. Er bestaan verschillende schaafmachines, zoals de vlakbank, de vandiktebank en de viervlakmachine. Zie ook deze lemmata. [N 53, 85a]
II-12
|
31817 |
schaafspie |
kijl:
kī.l (Q121c Bleijerheide)
|
De houten spie waarmee schaafbeitel en keerbeitel in het houten schaafblok worden vastgeklemd. Zie ook afb. 31e. [N 53, 54h; monogr.]
II-12
|
31808 |
schaafstreek |
hobelstreek:
hubǝlštrex (Q121c Bleijerheide)
|
Een strijkende beweging met de schaaf over het hout. [N 53, 121]
II-12
|
19507 |
schaal |
schaal:
wordt minder gebruikt
schaal (Q121c Bleijerheide)
|
schaal; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|