27878 |
schietdamp |
schietdamp:
šesdamp (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zolder]),
schietgas:
šesjās (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schietkwalm:
šeskwalm (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
schietwolk:
šeswolk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
schietzwalm:
šesšwām (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
zwalm:
šwām (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De damp die ontstaat na het tot ontploffing brengen van de springstoffen. Niet verdunde schietdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. [N 95, 428; N 95, 775; monogr.]
II-5
|
27857 |
schietdraad |
schietdraad:
šesdroǝt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
zünderdraad:
tsyndǝrdroǝt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma])
|
Dunne schietdraad die aan de ontsteker wordt bevestigd. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Schietkabel. [N 95, 410; monogr.]
II-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
šesǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Losbreken van delfstoffen, grond en gesteente door middel van springstof. [N 95, 395; N 95, 429; monogr.; Vwo 49]
II-5
|
27848 |
schieten met momentontsteking |
momentschieten:
momɛntšesǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
Verschillende ladingen afzonderlijk afschieten, dus niet met tijdontsteking. [N 95, 396 add.; Vwo 526]
II-5
|
30442 |
schieter |
anker:
aŋkǝr (Q121c Bleijerheide),
ankerpin:
aŋkǝrpen (Q121c Bleijerheide)
|
Dat deel van het anker dat aan de buitenkant van de muur zichtbaar is. In L 321 kon de schieter in allerlei modellen uitgevoerd zijn. Zo kende men schieters in de vorm van een X, een S en een T. ook werd gebruik gemaakt van gevelijzers die waren gevormd als een hoefijzer. Zie ook afb. 72. [N 31, 38a; N 54, 124b; monogr.]
II-9
|
27850 |
schietgat |
boorlok:
boǝrlǫx (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
bōrlǫx (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
bōrlǭx (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Gat, geboord in het los te schieten gesteente. Later wordt dit gat opgevuld met springstof. [N 95, 399; monogr.; Vwo 160; Vwo 519]
II-5
|
27851 |
schietgaten boren |
boren:
boǝrǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
b˙ōrǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zolder])
|
[N 95, 400; monogr.]
II-5
|
27858 |
schietkabel |
schietlijn:
šesliŋ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma])
|
Een door een rubbermantel of plastic isolatie beschermde twee-aderige kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds het schiettoestel en anderzijds de schietdraden van de verschillende ontstekers. De schietkabel is tenminste 50 meter lang om het de schietmeester mogelijk te maken de ladingen vanaf voldoende afstand te laten springen (Defoin pag. 144). Omdat in vraag N 95, 410 geen onderscheid werd gemaakt tussen "schietkabel" en "schietdraad" kan een aantal in dit lemma opgenomen opgaven ook van toepassing zijn op de schietdraad (zie ook het lemma Schietdraad). [N 95, 410; monogr.]
II-5
|
27847 |
schietkist |
munitionskist:
munitsiuǝnskes (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Kist waarin de schiethouwer of schietmeester springstof en eventueel ook het schiettoestel ondergronds kan opbergen. [N 95, 421; monogr.]
II-5
|
30075 |
schietlood |
lood:
luǝt (Q121c Bleijerheide),
lūǝt (Q121c Bleijerheide),
schietlood:
šesluǝt (Q121c Bleijerheide),
šeslūǝt (Q121c Bleijerheide),
šeslūǝt (Q121c Bleijerheide),
zinkblij:
zeŋk˲blęj (Q121c Bleijerheide),
zinklood:
zeŋklūǝt (Q121c Bleijerheide)
|
Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand bepaalt. Zie ook afb. 29. In Q 19 kende men ook een schietlood dat bestond uit een koperen of messing cilinder, het lood, met afschroefbare kop. De losse kop diende om het koord te bevestigen. Het koord werd door het gaatje in de kop gestoken en aan de onderzijde met een knoop vastgezet. Wanneer de kop dan op het schietlood was geschroefd, zat deze knoop dus in de cilinder. Het koord ging daarna door het midden van een vierkant, beukehouten klosje dat anderhalve millimeter dikker was dan de diameter van het schietlood. Om te meten of iets loodrecht stond, plaatste men klos en lood samen bovenaan tegen het werk en liet vervolgens het koord voorzichtig vieren tot het lood zonder te zwaaien onderaan het te stellen werk kwam. Het dikteverschil tussen het klosje en het lood moest ervoor zorgen dat het lood bij de juiste stand net vrij hing. In Q 83 gebruikte men schietloden 'met een korte of een lange koord' ('męt˱ ǝn kǫtǝ ǫf˱ ǝn laŋ kuǝt'). [N 30, 11a; N 30, 11b; monogr.] || Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een voorwerp bepaalt. Zie ook het lemma "schietlood" in Wld II.9, pag. 57. [N 64, 85b; monogr.] || Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een werkstuk bepaalt. Zie ook afb. 111 en het lemma ɛschietloodɛ in Wld II.9, pag. 57 en Wld II.11, pag. 63.' [N 50, 23b; N 53, 194; monogr.]
II-11, II-12, II-9
|